ECLI:NL:RBZWB:2024:6275

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
02-017973-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling en brandstichting met voorbedachte rade

Op 11 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte rade en het medeplegen van brandstichting. De zaak betreft een aanval met zwavelzuur op een slachtoffer op 22 mei 2022, waarbij de verdachte samen met een ander het slachtoffer ernstig verwondde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling, maar sprak hem vrij van de poging tot moord, omdat er geen aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer was aangetoond. Daarnaast werd de verdachte ook verantwoordelijk gehouden voor twee brandstichtingen, waarbij levensgevaar voor het slachtoffer en haar kind te duchten was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die blijvende littekens en emotionele schade had opgelopen. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €60.000 aan het slachtoffer, bestaande uit immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-017973-23
vonnis van de meervoudige kamer van 11 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [geboortedag] 1989, te [geboorteplaats] ( [land] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te PI Middelburg, [locatie] , [adres 1] ,
raadsman mr. W.R. Aerts, advocaat te Vlissingen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. W.R. Aerts, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: primairop 22 mei 2022 samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven te beroven, door zwavelzuur over haar te gieten, althans in haar richting te gooien
, subsidiair[slachtoffer] op deze manier met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht,
meer subsidiairmet voorbedachten rade heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:op 12 januari 2023 samen met een ander heeft geprobeerd brand te stichten waarbij levensgevaar voor [slachtoffer] en haar zoontje en gevaar voor goederen te duchten was;
feit 3:op 18 januari 2023 samen met een ander opzettelijk brand heeft gesticht waarbij levensgevaar voor personen en gevaar voor goederen te duchten was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vraagt vrijspraak van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot moord. Er was geen sprake van een aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster [slachtoffer] . De officier van justitie acht feit 1 in de subsidiaire variant, namelijk het medeplegen van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met voorbedachten rade, wel wettig en overtuigend bewezen. Feit 2 en 3 acht de officier van justitie eveneens wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangiftes van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 in de primaire variant. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 1 in de subsidiaire variant, feit 2 en feit 3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
De rechtbank gaat op basis van de bewijsmiddelen in bijlage II uit van de volgende feiten.
Op 22 mei 2022 werd [slachtoffer] aangevallen door een man en een vrouw. Zij werd door de man met een stok op haar lichaam geslagen en werd tegen de schutting geduwd waarna de man de stok tegen haar keel duwde. De vrouw pakte een fles met een vloeistof en gaf deze aan de man waarna de man de inhoud van de fles over [slachtoffer] heen goot. [slachtoffer] wist zich te ontworstelen en vluchtte weg. De vloeistof bleek later na onderzoek zwavelzuur te zijn.
[slachtoffer] had diverse brandwonden op haar lichaam. Volgens de letselverklaring waren op zo’n 3% van het totale lichaamsoppervlak ‘necrotische spetters’ (lokaal dood huidweefsel) te zien van een zuur ogend middel. Deze zaten vooral op de rug, op de borstkas rechts, op de beide bovenarmen en onderarmen en in de rechter oksel.
Verdachte werd later aangehouden en heeft bekend dit feit samen met zijn minderjarige stiefdochter te hebben gepleegd. Het ging volgens hem om een gerichte aanval op [slachtoffer] .
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van dit feit. Dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, leidt de rechtbank af uit de handelingen van verdachte en de medeverdachte voorafgaand, tijdens en na het incident. Immers, zij hebben volgens de camerabeelden samen [slachtoffer] opgewacht. Buurtbewoners hebben verdachte en de medeverdachte langere tijd gezien rondom de woning. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] , toen zij buiten kwam om haar vuilnisbak aan straat te zetten, vastgepakt en heeft de medeverdachte de fles met zuur aan hem gegeven, waarop verdachte het zuur over [slachtoffer] goot. Na het incident zijn verdachte en de medeverdachte volgens de camerabeelden samen weggevlucht. Dit alles maakt dat van medeplegen sprake is geweest.
De kwalificatie van feit 1:
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet is gebleken dat door het handelen van verdachte en de medeverdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] is ontstaan. Van een poging moord, zoals primair is tenlastegelegd, is dan ook niet gebleken. Voor feit 1 primair moet verdachte vrijgesproken worden.
Wel acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling met voorbedachten rade wettig en overtuigend bewezen. De voorbedachten rade volgt wat de rechtbank betreft uit het feit dat er bij verdachte volgens zijn eigen verklaring sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer] te mishandelen.
Feit 2 en feit 3:
De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte. Ook het medeplegen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, gelet op het feit dat verdachte en de medeverdachte bij beide feiten gezamenlijk naar de woning zijn gegaan met het opzet op brandstichting, dat zij daar samen handelingen voor die brandstichting hebben gepleegd en steeds ook weer samen zijn vertrokken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. subsidiair:
op 22 mei 2022 te Burgh-Haamstede , gemeente Schouwen-Duiveland tezamen en in vereniging met een ander, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten tweedegraads brandwonden, heeft toegebracht door zwavelzuur over die [slachtoffer] te gieten;
2.
op 12 januari 2023 te Burgh-Haamstede , gemeente Schouwen-Duiveland tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten (een deel van) de woning gelegen aan het [adres 2] en de goederen in voornoemde woning en
- levensgevaar voor een ander te weten voor [slachtoffer] en het zoontje van die [slachtoffer] te duchten was,
open vuur in aanraking heeft gebracht met een stuk stof gestoken in een fles met brandbare vloeistof en vervolgens deze brandende fles tegen voornoemde woning heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 18 januari 2023 te Burgh-Haamstede , gemeente Schouwen-Duiveland tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan een woning (gelegen aan het [adres 2] ) geheel of gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor die woning en de goederen in die woning en de belendende panden en de goederen in deze panden, en
levensgevaar voor de personen in de belendende panden te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1.
Strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt en dat hij om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit beroep moet worden verworpen.
Standpunt van de rechtbank:
De rechtbank moet bij een beroep op psychische overmacht onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte zelf geen motief had om de feiten te plegen. Nergens uit het dossier blijkt immers dat verdachte [slachtoffer] kende of dat hij om andere persoonlijke redenen haar of haar zoontje iets aan wilde doen. Daarom gelooft de rechtbank verdachte dat hij door iemand anders is gevraagd deze feiten te plegen, temeer ook omdat verdachte op zijn telefoon foto’s van [slachtoffer] en de omgeving van haar woning had ontvangen. De rechtbank gaat ervan uit dat deze foto’s naar alle waarschijnlijkheid aan hem gestuurd waren om te weten wie hij moest hebben en waar hij moest zijn. Verdachte heeft verklaard dat hij door de partner van zijn ex-vrouw, genaamd [naam] , is gedwongen om deze feiten te plegen. In het dossier zitten echter geen aanwijzingen die leiden tot de conclusie dat van dwang sprake is geweest. Uit gesprekken op de telefoon van verdachte blijkt wel dat er overleg werd gevoerd tussen hem en zijn ex-vrouw en dat er –zoals hiervoor is overwogen – foto’s van [slachtoffer] en haar leefomgeving aan verdachte waren verstuurd, maar de aard van deze berichten was geenszins dwingend. Verdachte heeft ook zelf verklaard dat hij bij de feiten 2 en 3 zelf een datum heeft gekozen om daar uitvoering aan te geven. Hij had dus een zekere keuzevrijheid voor het uitvoeren van de feiten. Ook de omstandigheid dat er een periode van ruim zeven maanden tussen de feiten 1 en de feiten 2 en 3 zit, maakt dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich aan de gestelde dwang te onttrekken. In de omstandigheid dat hij dit niet heeft gedaan, ziet de rechtbank een belangrijke aanwijzing dat er helemaal geen sprake van dwang is geweest. Van dwang is volgens de rechtbank dan ook niet gebleken.
Alles afwegende wordt het beroep op psychische overmacht verworpen. Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het verweer dat er sprake is van psychische overmacht, dient geen straf of maatregel te worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte rade door [slachtoffer] te mishandelen met een stok en vervolgens zwavelzuur over haar heen te gooien. Ruim een half jaar later heeft hij samen met een ander geprobeerd de woning van [slachtoffer] in brand te steken terwijl [slachtoffer] en haar minderjarige zoon in de woning aanwezig waren. Gelukkig is het bij een poging gebleven, want dit had een fatale afloop voor [slachtoffer] en haar zoontje kunnen hebben. Een paar dagen later heeft hij daadwerkelijk de woning in brand gestoken terwijl het licht in de woning aan was en het erop leek dat er dus mensen thuis waren. Hij heeft zich er niet van vergewist of er iemand thuis was. Gelukkig was dat niet het geval. Er was daarmee telkens sprake van gevaar voor goederen en levensgevaar. Door het gooien met zwavelzuur heeft [slachtoffer] blijvende, ontsierende littekens op haar lichaam. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Wat de feiten des te heftiger maakt, is dat verdachte [slachtoffer] helemaal niet kende en hij in opdracht van iemand anders tegen [slachtoffer] tot drie keer toe zeer ernstige strafbare feiten heeft gepleegd. Verdachte heeft zeer gewetenloos gehandeld.
Voor [slachtoffer] moeten deze feiten heel beangstigend zijn geweest, zoals ook wel blijkt uit de slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen. Verdachte heeft haar zo vaak geslagen dat ze bang was dat ze dood zou gaan. Vervolgens werd ook met het zuur gegooid. Ze heeft beschreven dat ze verdachte weg kon duwen en dat ze daarmee kon voorkomen dat haar gezicht en ogen door het zuur werden geraakt. Ook de brandstichtingen waren zeer beangstigend. Zij is na de incidenten uit Zeeland vertrokken en leidt nu een zwervend bestaan. De strafbare feiten en de gevolgen ervan leiden tot op de dag van vandaag tot pijn en ongemak bij [slachtoffer] , waardoor de algehele kwaliteit van haar leven aanzienlijk is verminderd. Ook is haar emotionele welzijn ernstig aangetast en heeft zij moeite om vreugde en troost te vinden in dagelijkse activiteiten. Ze is nog steeds bang dat er iets gebeurt met haar of met haar zoontje.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact van de feiten op het slachtoffer, zoals onder meer hierboven is omschreven. De rechtbank acht het strafverzwarend dat verdachte de feiten heeft gepleegd samen met zijn minderjarige destijds vijftienjarige stiefdochter die onder druk van hem heeft meegedaan.
Op het plegen van dergelijke feiten waarmee onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed is toegebracht aan een slachtoffer, kan niet anders worden gereageerd dan met een zeer langdurige gevangenisstraf. Voor brandstichting zijn geen landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting beschikbaar, maar voor een brandstichting met gevaar voor personen en goederen wordt gewoonlijk meerdere jaren gevangenisstraf opgelegd. Bij een poging tot brandstichting wordt de straf met een derde verminderd. Er zijn oriëntatiepunten voor zware mishandeling, maar die passen wat de rechtbank betreft niet bij dit ernstige feit waarbij behalve mishandeling met een stok ook nog met zwavelzuur is gegooid en waarbij het slachtoffer voor het leven is verminkt. Voor een dergelijke ernstige zware mishandeling met voorbedachten rade acht de rechtbank een straf van rond de zes jaar gevangenisstraf passend. Dit alles overwegend legt de rechtbank conform de eis van de officier van justitie een gevangenisstraf op voor de duur van twaalf jaren met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 93.176,96 voor onderhavige feiten, te weten een bedrag van € 45.000,= aan immateriële schade voor het ondergane leed en een bedrag van € 48.176,= aan materiële schade, bestaande uit verblijfskosten en kosten voor de verloren gegane inboedel van de woning.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Ten aanzien van de materiële schade
Over de verblijfskosten overweegt de rechtbank dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden, niet voldoende vaststaan. Nadere onderbouwing van het causaal verband leidt, gelet op de betwisting door de verdediging, tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De inboedelschade wordt door de rechtbank begroot op een bedrag van 15.000,=. Dit deel van de vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade
Rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank toekenning van een bedrag van € 45.000 redelijk en billijk. De gevorderde immateriële schadevergoeding zal dan ook geheel worden toegewezen.
Conclusie
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding is toewijsbaar tot een bedrag van € 60.000,=, waarvan € 15.000,= aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, en € 45.000,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van deze voorwerpen.
Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57, 157 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:Medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade;
feit 2:Medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen
gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een
ander te duchten is;
feit 3:Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten
is
.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: 1 tot en met 11;
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 12 tot en met 17;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 60.000,=,waarvan € 15.000,= aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, en € 45.000,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het bedrag voor de verblijfskosten, te weten een bedrag van € 23.282,90, niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
-wijst de vordering ten aanzien van de post inboedel voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
(feiten 1 en 3), € 60.000,=te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 18 januari 2023 en 22 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
318 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. M. van de Wetering en
mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 september i2024.
Mr. van de Wetering is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 22 mei 2022 te Burgh-Haamstede , gemeente Schouwen-Duiveland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en
met voorbedachten rade van het leven te beroven
die [slachtoffer] met zwavelzuur heeft overgoten, in elk geval een
zwavelzuur in de richting van die [slachtoffer] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art
47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 mei 2022 te Burgh-Haamstede , gemeente Schouwen-Duiveland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten tweedegraads brandwonden, heeft toegebracht door zwavelzuur over die [slachtoffer] te gieten, in elk
geval richting die [slachtoffer] te gooien;
(art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 mei 2022 te Burgh-Haamstede , gemeente Schouwen-Duiveland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en
met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen met een knuppel te slaan en/of zwavelzuur over die [slachtoffer] te gieten, in elk geval in de richting van die [slachtoffer] te gooien, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 12 januari 2023 te Burgh-Haamstede , gemeente Schouwen-Duiveland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk
brand te stichten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten (een deel van) de woning gelegen aan het [adres 2] en/of de goederen in voornoemde woning en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander te weten voor [slachtoffer] en/of het zoontje van die [slachtoffer] te duchten was open vuur in aanraking heeft gebracht met een stuk stof gestoken in een fles met brandbare vloeistof en/of vervolgens deze (brandende) fles tegen, althans in de richting van, voornoemde woning heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek
van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 17/18 januari 2023 te Burgh-Haamstede , gemeente Schouwen-Duiveland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een
brandbare stof ten gevolge waarvan een woning (gelegen aan het [adres 2] ) geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de goederen in die woning en/of de belendende panden en/of de goederen in deze panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor de personen in de belendende panden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die voornoemde personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek
van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)