Op 10 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het plegen van zes woninginbraken en één poging daartoe. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten, gebaseerd op aangiftes, herkenning door verbalisanten, en gegevens van een voertuig dat in de buurt van de inbraken was gezien.
De verdediging betwistte de betrouwbaarheid van de herkenningen en stelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de resultaten van het onderzoek niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de woninginbraken.
Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partijen op nihil vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte in het strafproces.