Op 22 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een verzoekschrift op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. G.J. van Oosten, had een verzoek ingediend voor een vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten laste van de Staat, ter hoogte van € 821,51, plus een forfaitaire vergoeding van € 340,00. De officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, heeft tijdens de zitting op 8 januari 2024 betoogd dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij niet als verdachte is aangemerkt en er geen sprake is van een 'criminal charge'.
De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 530 Sv een vergoeding kan worden toegekend aan gewezen verdachten voor gemaakte kosten in het kader van hun rechtszaak. Verzoeker had echter geen klaagschrift ingediend en de auto die in beslag was genomen, was inmiddels aan hem teruggegeven. Hierdoor kwam het verzochte bedrag voor vergoeding niet in aanmerking. De rechtbank heeft daarom verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
De beslissing is genomen door rechter mr. J.P.M. Hopmans en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde datum. Tegen deze beslissing staat binnen een maand hoger beroep open bij het gerechtshof voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen.