4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat de destijds 3jarige zoon van verdachte en aangever, [slachtoffer] letsel, te weten meerdere brandwonden op zijn billen en bovenbenen, heeft opgelopen.
Heeft verdachte het letsel toegebracht?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het verdachte was die het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
Aangever heeft verklaard dat [slachtoffer] is mishandeld door verdachte. Hij hoorde dit van zijn kinderen en na confrontatie hiermee had verdachte dit bevestigd. Aangever verbleef op dat moment in het AZC en verdachte verbleef samen met de kinderen – waaronder [slachtoffer] – in de woning van haar moeder. De aanleiding van de mishandeling zou zijn geweest dat [slachtoffer] voor de deur van de woning had gepoept. De broer van verdachte heeft hierop [slachtoffer] vastgepakt en verdachte heeft vervolgens een lepel – die ze heet had laten worden – vijf keer op de billen van [slachtoffer] gedrukt. Verdachte heeft aangever zelf verteld dat zij de lepel warm had gemaakt en deze op vier of vijf plekken op de billen van [slachtoffer] heeft gezet. Aangever heeft de brandwonden op de billen van [slachtoffer] gezien. Deze wonden waren nog vers op het moment dat hij ze waarnam.
Door een forensisch arts van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is het letsel van [slachtoffer] op basis van aangeleverde foto’s onderzocht. Uitgaande van brandwonden, betreft het vermoedelijk 2e-graads brandwonden. Dergelijk letsel is direct na het ontstaan (zeer) pijnlijk. Na verloop van enkele dagen kan de pijn aanmerkelijk minder worden. Gezien de afmetingen van de brandwonden en het letselaspect komt een hete lepel in aanmerking als mogelijk veroorzakend voorwerp, maar een ander heet voorwerp met soortgelijke vorm en afmetingen is ook mogelijk. De arts acht de combinatie van letsels, gezien de locaties (aantal en verspreiding), niet zonder meer passend bij een enkele val tegen een (heet) gasstel. Voorts passen deze littekens, gezien de gemelde toedracht, niet bij (inmiddels genezen) letsels door stokslagen.
Verdachte heeft verklaard dat het letsel bij [slachtoffer] is ontstaan door een val op een gasstel dat laag op de grond stond. Zij heeft ontkend dat zij het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig en overweegt hiertoe als volgt. Verdachte heeft wisselend en niet consistent verklaard over het ontstaan van het letsel bij [slachtoffer] . Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] één keer op het gasstel is gevallen en ter zitting heeft zij verklaard dat hij twee keer op het gasstel is gevallen. Na de val had zij haar zoon opgepakt en daarna is hij nogmaals op het gasstel gevallen Dit zou – aldus verdachte – kunnen verklaren waarom hij meerdere brandwonden op verschillende plekken heeft opgelopen. Voorts heeft verdachte bij de politie uitdrukkelijk verklaard dat er sprake was van één gaspit. Ter zitting komt zij hierop terug en zou er sprake zijn geweest van twee gaspitten. Ten slotte heeft verdachte verklaard dat bepaalde verkleuringen op de huid van [slachtoffer] ook het gevolg zouden kunnen zijn van eczeem. Dit is bij de politie niet ter sprake gekomen en wordt ook niet ondersteund door wat uit het NFI-rapport naar voren komt. Daarbij komt dat uit de bevindingen van het NFI volgt dat het letsel van [slachtoffer] goed kan passen bij het verhaal van aangever, namelijk dat het letsel is toegebracht door een hete lepel en niet zonder meer passend is bij een enkele val tegen een gasstel. Dat het NFI-rapport een voorlopig rapport is – zoals door de verdediging is aangevoerd – doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan wat door de forensisch arts is opgeschreven, die bij het NFI werkt als deskundige forensische geneeskunde minderjarigen. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte dan ook als ongeloofwaardig terzijde en gaat uit van de verklaring van aangever, die steun vindt in het NFI-rapport.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het verdachte was die meermalen een hete lepel tegen de billen/beentjes van [slachtoffer] heeft gedrukt, waardoor er letsel is ontstaan.
Zwaar lichamelijk letsel?
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bevat een niet limitatief bedoelde opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter de vrijheid om ook buiten die genoemde gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dat letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij dient de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te worden betrokken.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat het letsel dat bij [slachtoffer] is ontstaan (zeer) pijnlijk is. [slachtoffer] heeft op de foto’s forse zichtbare littekens op zijn billen en been. Volgens de forensisch arts is genezing van een 2e-graads brandwond meestal restloos binnen 2-3 weken, zonder littekens, tenzij het een diepe 2e-graads brandwond betrof. De foto’s zijn gemaakt medio september, terwijl het letsel vijf maanden eerder in april is toegebracht. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het gaat om blijvende littekens als gevolg van 2e-graads brandwonden. Dat enkele littekens op een plek (billen) zitten, die wellicht niet altijd direct in het dagelijks leven te zien zijn, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Dergelijke ontsierende littekens dienen dan ook te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 en 302 Sr.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte (een lepel verhitten en deze lepel diverse keren tegen de billen en been van [slachtoffer] drukken) naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat letsel heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte in ieder geval het voorwaardelijk opzet had op toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] , zoals primair ten laste is gelegd.
Voorwaardelijke verzoek horen aangever
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen heeft de verdediging verzocht om aangever [aangever] te horen als getuige. De verdediging beschikt niet over de adresgegevens van deze getuige. De rechtbank overweegt hieromtrent dat door de politie is aangegeven dat aangever na zijn verhoor onbereikbaar was en niet werd aangetroffen op bekende woon/verblijfadressen. Zijn bij de politie bekende mobiele telefoonnummer was ook niet meer in gebruik. Er is derhalve geen enkel aanknopingspunt waar aangever zich zou kunnen bevinden. Het is dan ook onaannemelijk dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Daarbij komt dat het verzoek pas tijdens het pleidooi is gedaan. De rechtbank zal het voorwaardelijke verzoek van de verdediging daarom afwijzen.