ECLI:NL:RBZWB:2024:6255

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
02-157629-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van een minderjarige door de moeder met een hete lepel

Op 10 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die haar driejarige zoontje zwaar heeft mishandeld. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door een lepel te verhitten en deze meerdere keren tegen de billen en benen van haar kind te drukken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 april 2022 tot en met 1 mei 2022, opzettelijk brandwonden heeft toegebracht aan haar zoontje, wat resulteerde in een veroordeling tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De zaak kwam aan het licht na verklaringen van de aangever, die bevestigden dat de verdachte de mishandeling had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was en dat het letsel van de jongen, dat door een forensisch arts was onderzocht, overeenkwam met de verklaringen van de aangever. De rechtbank benadrukte de ernst van de zaak, gezien de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de rol van de moeder als verzorger. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor haar daden, wat de rechtbank zwaar aanrekende. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan zware mishandeling en heeft de vordering van de officier van justitie, die een lagere straf had geëist, afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/157629-23
vonnis van de meervoudige kamer van 10 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende aan [woonadres]
raadsman mr. J.H.E.M. Kersemaekers, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.A. Pronk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zwaar lichamelijk letsel (brandwonden) heeft toegebracht aan haar zoontje dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel hem heeft mishandeld, door meermalen een hete lepel tegen zijn billen/benen te drukken.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Er is sprake van strijdig handelen met het gelijkheidsbeginsel nu ervoor is gekozen verdachte wel te vervolgen en haar broer als medeverdachte niet.
De rechtbank overweegt dat in artikel 67 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering het opportuniteitsbeginsel is neergelegd. Op grond van dit beginsel is het aan het Openbaar Ministerie om te beslissen of – en zo ja – wie vervolgd wordt. Dit is een discretionaire bevoegdheid van het Openbaar Ministerie. Gelet op deze bevoegdheid, staat het enkele feit dat in deze zaak de andere verdachte niet is vervolgd, niet in de weg aan de vervolging van verdachte. Bovendien is voldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van een andere rol van beide verdachten. Verdachte zou immers degene zijn die haar zoon zou hebben mishandeld, terwijl de medeverdachte hem ‘alleen’ zou hebben vastgehouden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van wat door de verdediging is aangevoerd niet aannemelijk is geworden dat in dit geval het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De rechtbank verwerpt het verweer. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde feit (mishandeling) heeft gepleegd. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat noch uit de verklaringen van aangever noch op basis van het letsel kan worden vastgesteld dat zich heeft afgespeeld wat aangever stelt. Er komt onvoldoende wettig en overtuigend bewijs uit het dossier naar voren waardoor verdachte vrijgesproken dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan om de aangever als getuige te horen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat de destijds 3jarige zoon van verdachte en aangever, [slachtoffer] letsel, te weten meerdere brandwonden op zijn billen en bovenbenen, heeft opgelopen.
Heeft verdachte het letsel toegebracht?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het verdachte was die het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
Aangever heeft verklaard dat [slachtoffer] is mishandeld door verdachte. Hij hoorde dit van zijn kinderen en na confrontatie hiermee had verdachte dit bevestigd. Aangever verbleef op dat moment in het AZC en verdachte verbleef samen met de kinderen – waaronder [slachtoffer] – in de woning van haar moeder. De aanleiding van de mishandeling zou zijn geweest dat [slachtoffer] voor de deur van de woning had gepoept. De broer van verdachte heeft hierop [slachtoffer] vastgepakt en verdachte heeft vervolgens een lepel – die ze heet had laten worden – vijf keer op de billen van [slachtoffer] gedrukt. Verdachte heeft aangever zelf verteld dat zij de lepel warm had gemaakt en deze op vier of vijf plekken op de billen van [slachtoffer] heeft gezet. Aangever heeft de brandwonden op de billen van [slachtoffer] gezien. Deze wonden waren nog vers op het moment dat hij ze waarnam.
Door een forensisch arts van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is het letsel van [slachtoffer] op basis van aangeleverde foto’s onderzocht. Uitgaande van brandwonden, betreft het vermoedelijk 2e-graads brandwonden. Dergelijk letsel is direct na het ontstaan (zeer) pijnlijk. Na verloop van enkele dagen kan de pijn aanmerkelijk minder worden. Gezien de afmetingen van de brandwonden en het letselaspect komt een hete lepel in aanmerking als mogelijk veroorzakend voorwerp, maar een ander heet voorwerp met soortgelijke vorm en afmetingen is ook mogelijk. De arts acht de combinatie van letsels, gezien de locaties (aantal en verspreiding), niet zonder meer passend bij een enkele val tegen een (heet) gasstel. Voorts passen deze littekens, gezien de gemelde toedracht, niet bij (inmiddels genezen) letsels door stokslagen.
Verdachte heeft verklaard dat het letsel bij [slachtoffer] is ontstaan door een val op een gasstel dat laag op de grond stond. Zij heeft ontkend dat zij het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig en overweegt hiertoe als volgt. Verdachte heeft wisselend en niet consistent verklaard over het ontstaan van het letsel bij [slachtoffer] . Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] één keer op het gasstel is gevallen en ter zitting heeft zij verklaard dat hij twee keer op het gasstel is gevallen. Na de val had zij haar zoon opgepakt en daarna is hij nogmaals op het gasstel gevallen Dit zou – aldus verdachte – kunnen verklaren waarom hij meerdere brandwonden op verschillende plekken heeft opgelopen. Voorts heeft verdachte bij de politie uitdrukkelijk verklaard dat er sprake was van één gaspit. Ter zitting komt zij hierop terug en zou er sprake zijn geweest van twee gaspitten. Ten slotte heeft verdachte verklaard dat bepaalde verkleuringen op de huid van [slachtoffer] ook het gevolg zouden kunnen zijn van eczeem. Dit is bij de politie niet ter sprake gekomen en wordt ook niet ondersteund door wat uit het NFI-rapport naar voren komt. Daarbij komt dat uit de bevindingen van het NFI volgt dat het letsel van [slachtoffer] goed kan passen bij het verhaal van aangever, namelijk dat het letsel is toegebracht door een hete lepel en niet zonder meer passend is bij een enkele val tegen een gasstel. Dat het NFI-rapport een voorlopig rapport is – zoals door de verdediging is aangevoerd – doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan wat door de forensisch arts is opgeschreven, die bij het NFI werkt als deskundige forensische geneeskunde minderjarigen. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte dan ook als ongeloofwaardig terzijde en gaat uit van de verklaring van aangever, die steun vindt in het NFI-rapport.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het verdachte was die meermalen een hete lepel tegen de billen/beentjes van [slachtoffer] heeft gedrukt, waardoor er letsel is ontstaan.
Zwaar lichamelijk letsel?
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bevat een niet limitatief bedoelde opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter de vrijheid om ook buiten die genoemde gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dat letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij dient de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te worden betrokken.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat het letsel dat bij [slachtoffer] is ontstaan (zeer) pijnlijk is. [slachtoffer] heeft op de foto’s forse zichtbare littekens op zijn billen en been. Volgens de forensisch arts is genezing van een 2e-graads brandwond meestal restloos binnen 2-3 weken, zonder littekens, tenzij het een diepe 2e-graads brandwond betrof. De foto’s zijn gemaakt medio september, terwijl het letsel vijf maanden eerder in april is toegebracht. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het gaat om blijvende littekens als gevolg van 2e-graads brandwonden. Dat enkele littekens op een plek (billen) zitten, die wellicht niet altijd direct in het dagelijks leven te zien zijn, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Dergelijke ontsierende littekens dienen dan ook te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 en 302 Sr.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte (een lepel verhitten en deze lepel diverse keren tegen de billen en been van [slachtoffer] drukken) naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat letsel heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte in ieder geval het voorwaardelijk opzet had op toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] , zoals primair ten laste is gelegd.
Voorwaardelijke verzoek horen aangever
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen heeft de verdediging verzocht om aangever [aangever] te horen als getuige. De verdediging beschikt niet over de adresgegevens van deze getuige. De rechtbank overweegt hieromtrent dat door de politie is aangegeven dat aangever na zijn verhoor onbereikbaar was en niet werd aangetroffen op bekende woon/verblijfadressen. Zijn bij de politie bekende mobiele telefoonnummer was ook niet meer in gebruik. Er is derhalve geen enkel aanknopingspunt waar aangever zich zou kunnen bevinden. Het is dan ook onaannemelijk dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Daarbij komt dat het verzoek pas tijdens het pleidooi is gedaan. De rechtbank zal het voorwaardelijke verzoek van de verdediging daarom afwijzen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair:
in de periode van 1 april 2022 tot en met 1 mei 2022 te [plaats] , gemeente Moerdijk, aan [slachtoffer] , haar kind, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere brandwonden, heeft toegebracht door met dat opzet een lepel te verhitten en vervolgens de hete lepel tegen de billen en benen van die [slachtoffer] te drukken.l
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 50 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van haar zoontje [slachtoffer] , die destijds 3 jaar was. Zij deed dit door een lepel te verhitten en deze lepel meerdere malen tegen de billen en het been van [slachtoffer] te drukken. Het is bij uitstek de taak van iedere ouder om zorg te dragen voor het geestelijk en lichamelijk welzijn van zijn of haar kind. Des te schokkender is het wanneer een kind letsel – in welke vorm dan ook – oploopt door moedwillige mishandeling door één van zijn ouders. Dit is wat [slachtoffer] is overkomen. Hij heeft ernstig letsel opgelopen, te weten meerdere brandwonden op zijn billen en been. Dergelijk letsel is direct na het ontstaan zeer pijnlijk. Met de littekens die hierdoor zijn ontstaan, is hij voor het leven getekend.
Verdachte heeft met haar handelen zowel de lichamelijke als de psychische integriteit van [slachtoffer] ernstig geschonden. Het toepassen van geweld en veroorzaken van letsel bij, door hun leeftijd, weerloze kinderen die voor hun verzorging volledig afhankelijk zijn van hun ouders/verzorgers, is volstrekt ontoelaatbaar. Kinderen horen op te groeien in een veilige en liefdevolle omgeving. Een veilig thuis, zonder fysiek geweld, is immers de basis voor een gezonde ontwikkeling van een kind. Geweld heeft absoluut geen plek in die ontwikkeling. [slachtoffer] was samen met de rest van het gezin nog maar korte tijd in Nederland toen het feit plaatsvond. In een dergelijke kwetsbare situatie moet een kind juist op zijn moeder kunnen rekenen voor steun en veiligheid. Verdachte heeft [slachtoffer] pijn, letsel en angst bezorgd en zijn ‘thuis’ tot een onveilige plek gemaakt. Verdachte heeft bovendien geen enkele openheid willen geven over wat er is voorgevallen en daarmee geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor haar handelen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Uit het reclasseringsrapport dat op 13 augustus 2024 over verdachte is opgesteld komt naar voren dat, gelet op haar ontkennende proceshouding, niet tot een delictsanalyse kan worden gekomen. Uit het onderzoek van de reclassering komt een beeld naar voren dat op alle leefgebieden sprake is van stabiliteit. Naar aanleiding van de tenlastelegging kwamen Veilig Thuis, het Centrum voor Jeugd en Gezin en [jeugdhulp] in beeld, waarbij er onder andere werd ingezet op opvoedondersteuning en het uitbreiden van het eigen netwerk. De casus is bijna een jaar geleden afgesloten, waarna werd geconcludeerd dat er inmiddels voldoende ondersteunend netwerk was ontstaan en er geen zorgen (meer) bestonden omtrent de veiligheid van de thuiswonende kinderen. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als laag. Er wordt ook geen noodzaak gezien voor het inzetten van reclasseringsinterventies. Bij een veroordeling wordt geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Straf
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Dit laatste met name om de ernst van het feit te benadrukken, maar ook om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal een hogere straf opleggen dan is gevorderd door de officier van justitie nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf van 120 uur moet worden opgelegd en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De rechtbank ziet, gelet op het rapport van de reclassering, geen aanleiding om bijzondere voorwaarden te koppelen aan de voorwaardelijke straf.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair:Zware mishandeling, begaan tegen haar kind;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 september 2024.
Mr. Van Kralingen en K. de Klerk-Van Rijs zijn verhinderd om dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
zij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 01 april 2022 tot en met 01 mei
2022 te [plaats] , gemeente Moerdijk en/of Standdaarbuiten, gemeente Moerdijk,
althans in Nederland,
aan [slachtoffer] , haar kind,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere brandwonden, heeft toegebracht
door met dat opzet een lepel te verhitten en vervolgens de hete lepel tegen de billen
en/of benen, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te drukken en/of te houden;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 01 april 2022 tot en met 01 mei
2022 te [plaats] , gemeente Moerdijk en/of Standdaarbuiten, gemeente Moerdijk,
althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] , haar kind,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet een lepel heeft verhit en vervolgens de hete lepel tegen de billen en/of
benen, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 01 april 2022 tot en met 01 mei
2022 te [plaats] , gemeente Moerdijk en/of Standdaarbuiten, gemeente Moerdijk,
althans in Nederland,
haar kind, [slachtoffer] ,
heeft mishandeld door een lepel te verhitten en vervolgens de hete lepel tegen de
billen en/of benen, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te drukken en/of te houden;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van
Strafrecht )