ECLI:NL:RBZWB:2024:6254

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
02-029322-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen poging tot doodslag en onttrekking aan het verkeer van verdovende middelen

Op 10 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen poging tot doodslag en onttrekking aan het verkeer van verdovende middelen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. D. Colak, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met anderen had geprobeerd [slachtoffer] te doden. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 1 februari 2022 een incident plaatsvond in de woning van [slachtoffer], waarbij zowel de verdachte als [slachtoffer] letsel opliepen. De rechtbank concludeert dat de verdachte niet als pleger kan worden aangemerkt, omdat niet kan worden bewezen dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de andere mannen die betrokken waren bij het incident. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor de opzet op het gronddelict, waardoor de verdachte wordt vrijgesproken van de poging tot doodslag.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de in beslag genomen verdovende middelen. De rechtbank oordeelt dat deze middelen aan de verdachte toebehoren en dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. De rechtbank heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op en verklaart de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer, bestaande uit mr. V. Hartman, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. D.L.J. Martens, in aanwezigheid van griffier mr. D. van Spelde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-029322-22
vonnis van de meervoudige kamer van 10 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. D. Colak, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag in vereniging.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 1 februari 2022 heeft omstreeks 22:30 uur een incident plaatsgevonden in de woning van [slachtoffer] gelegen aan de [adres]. Tijdens dit incident hebben zowel verdachte als [slachtoffer] letsel opgelopen. Zij zijn die avond allebei naar het ziekenhuis gegaan, waar is vastgesteld dat verdachte drie schotwonden in zijn been heeft opgelopen en [slachtoffer] onder andere twee hoofdwonden.
Verdachte en [slachtoffer] hebben verschillende lezingen over wat er die avond heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt in elk geval vast dat verdachte samen met twee andere mannen naar de woning van [slachtoffer] is gegaan. In deze woning waren op dat moment [slachtoffer] en enkele andere personen aanwezig. [slachtoffer] is die avond op enig moment door iemand met een voorwerp op zijn hoofd geslagen. Gelet op de aangetroffen bloedvlek op de bank en de aangetroffen bloedspatten in de woonkamer gaat de rechtbank ervan uit dat het slaan met het voorwerp op de benedenverdieping heeft plaatsgevonden. Niet ter discussie staat dat verdachte niet de persoon is geweest die [slachtoffer] met het voorwerp heeft geslagen. Verdachte kan dan ook niet als pleger worden aangemerkt.
Medeplegen poging tot doodslag?
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte als medepleger verantwoordelijk kan worden gehouden voor het met een voorwerp op het hoofd slaan van [slachtoffer].
Voor een bewezenverklaring van medeplegen moet allereerst vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is voorts vereist dat de verdachte niet alleen opzet had op de samenwerking met een medepleger, maar ook dat hij opzet had op het gronddelict.
Voor zover een van de twee mannen uit het gezelschap van verdachte [slachtoffer] op het hoofd heeft geslagen is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en (één van) die twee mannen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte samen met twee andere mannen onaangekondigd voor de deur van zijn woning stond en dat hij dacht dat zij hem kwamen afpersen. Hij heeft verklaard dat hij bij binnenkomst direct klappen kreeg en in de woonkamer op de bank is gezet waar hij ook klappen kreeg. Vervolgens is hij mee naar boven genomen en is daar geslagen met vuisten en een bijl. Hij verklaart vervolgens mee teruggenomen te zijn naar de woonkamer, waar hij wederom op de bank is geduwd en opnieuw met vuisten en een bijl is geslagen. Verdachte heeft daarentegen verklaard dat hij met de twee mannen in een café was en dat hij daar door [slachtoffer] werd gebeld met de vraag of hij bij hem langs kon komen. Verdachte heeft verklaard dat hij volgens afspraak geld kwam ophalen als tussenpersoon, dat hij geen slechte bedoelingen had en dat er geen gedachte zat achter het feit dat zij met zijn drieën naar de woning van [slachtoffer] zijn gegaan; ze kwamen immers samen uit het café. Verdachte heeft verder nog verklaard dat er geen geweld richting [slachtoffer] is gebruikt en dat hij geen bijl of ijzeren voorwerp heeft gezien. [getuige] heeft verklaard dat hij op enig moment wel een bijl of een ijzeren voorwerp heeft waargenomen, maar uit zijn verklaring volgt niet op welk moment hij dit voorwerp heeft gezien. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden of het voorwerp door verdachte en/of een van de twee mannen is meegenomen, of dat het voorwerp al in de woning van [slachtoffer] aanwezig was. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van dit voorwerp in zijn gezelschap. Bovendien volgt uit de verklaring van [getuige] ook niet wie het voorwerp vast had, op welk moment dat was, of en zo ja wanneer ermee is geslagen, waar verdachte zich toen bevond en wat de rol en het aandeel van verdachte op dat moment was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van [getuige] onvoldoende concreet is om objectieve steun te bieden aan de lezing van ofwel verdachte ofwel [slachtoffer]. Het dossier bevat ook geen ander (objectief) bewijs dat de lezing van een van beiden ondersteunt. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de twee mannen. Naar het oordeel van de rechtbank kan opzet op het gronddelict dan ook niet worden bewezen, zodat niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde geweldshandelingen bij [slachtoffer].
Conclusie
De rechtbank zal verdachte gelet op het voorgaande vrijspreken van het medeplegen van poging tot doodslag.

5.De overwegingen omtrent het beslag.

5.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen verdovende middelen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
De verdovende middelen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

6.De toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing berust op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 6 STK Hennep (G2425707);
* 7 STK Verdovende Middelen (G2425712);
* 9 STK Verdovende Middelen (G2425715);
* 10 STK Verdovende Middelen (G2425507);
* 1 STK Verdovende Middelen (G2425720);
* 1 STK Verdovende Middelen (G2425708);
* 1 STK Verdovende Middelen (G2425728);
* 1 STK Verdovende Middelen (G2425731);
Voorlopige hechtenis- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. Hartman, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 september 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 1 februari 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door meermalen met een bijl, althans een scherp en/of zwaar voorwerp tegen en/of in het hoofd en/of been en/of arm, in elk geval het
lichaam van die [slachtoffer] te slaan terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )