ECLI:NL:RBZWB:2024:6251

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
02-029028-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en opzettelijk bezit van hennep en MDMA met gevangenisstraf

Op 10 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 februari 2022 betrokken was bij een schietincident. De verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden door met een vuurwapen meerdere keren op hem te schieten, wat resulteerde in drie schotwonden in het been van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer], aangezien de verdachte acht keer heeft geschoten in de richting van het slachtoffer en de kans op de dood aanzienlijk was. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 10 kilogram hennep en 5 gram MDMA in zijn woning. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van voorarrest, en hevelde het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-029028-22
vonnis van de meervoudige kamer van 10 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M.M.H. Zuketto, advocaat te Maastricht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. D. Colak, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel heeft geprobeerd die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:opzettelijk 10 kilogram hennep aanwezig heeft gehad;
feit 3:opzettelijk 5 gram MDMA aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 1 februari 2022 heeft omstreeks 22:30 uur een incident plaatsgevonden in de woning van verdachte gelegen aan [adres] te [plaats] . Tijdens dit incident hebben zowel verdachte als [slachtoffer] letsel opgelopen. Zij zijn die avond allebei naar het ziekenhuis gegaan waar is vastgesteld dat [slachtoffer] drie schotwonden in zijn been heeft opgelopen en verdachte onder andere twee hoofdwonden.
[slachtoffer] en verdachte hebben verschillende lezingen over wat er die avond heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt in elk geval vast dat [slachtoffer] samen met twee andere mannen naar de woning van verdachte is gegaan. In deze woning waren op dat moment verdachte en enkele andere personen aanwezig. Verdachte is die avond op enig moment door iemand met een voorwerp op zijn hoofd geslagen. Niet ter discussie staat dat [slachtoffer] niet de persoon is geweest die verdachte met het voorwerp heeft geslagen. Verder staat vast dat verdachte op enig moment een achttal schoten heeft gelost in de woonkamer, ten gevolge waarvan [slachtoffer] de drie schotwonden in zijn been heeft opgelopen.
Feit 1 – poging tot doodslag?
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag op [slachtoffer] . Daarvoor moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van die [slachtoffer] .
Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting blijkt niet dat verdachte de bedoeling had om [slachtoffer] te doden. Van vol opzet op de dood van [slachtoffer] is dan ook geen sprake. De rechtbank is van oordeel dat verdachte echter wel voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer] .
Van voorwaardelijk opzet is sprake als een verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het intreden van een bepaald gevolg, in dit geval de dood. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van verdachte de kans op de dood van [slachtoffer] naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten was. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte meermalen, namelijk acht keer, heeft geschoten in de richting van [slachtoffer] en de twee andere mannen waarbij hij [slachtoffer] drie keer heeft geraakt. Naar eigen zeggen heeft verdachte het wapen bewust laag gericht, maar uit de aangetroffen inschotbeschadigingen in de woning (zoals in het plafond) blijkt dat verdachte toch niet telkens laag heeft geschoten. De aangetroffen inschotbeschadigingen passen bovendien bij de verklaring van verdachte dat hij in het ‘wilde westen’ (de rechtbank begrijpt: in het wilde weg) het hele magazijn heeft leeggeschoten. Ook werd het gericht en laag schieten bemoeilijkt doordat er sprake was van een chaotische situatie in de woning. Daarnaast heeft verdachte door te schieten in een kleine ruimte met diverse obstakels het risico genomen dat de kogels zouden ricocheren, waardoor, onder andere, [slachtoffer] zou kunnen worden geraakt. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] ook bewust aanvaard, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van voornoemde gedraging. De rechtbank acht de poging tot doodslag op [slachtoffer] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 2 en 3 – opzettelijk aanwezig hebben hennep en MDMA
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte is hennep aangetroffen in de keuken en in een verborgen ruimte op zolder. Daarnaast is er MDMA aangetroffen onderin een plantenpot in de woonkamer. Gelet op de bewijsmiddelen gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte als huurder en enige bewoner van de woning wetenschap had van de drugs en daarover ook de beschikkingsmacht had en houdt hem daarvoor verantwoordelijk. De rechtbank acht de feiten 2 en 3 zoals tenlastegelegd dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 1 februari 2022 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen driemaal in het been van die [slachtoffer] te schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
omstreeks 1 februari 2022te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 3
omstreeks 1 februari 2022 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 verzoekt de verdediging verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van een noodweersituatie.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte ten aanzien van feit 1 geen beroep op noodweer toekomt.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Bovendien dient de verdediging daartegen te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank verwerpt het noodweerverweer van de verdediging en overweegt daartoe als volgt. Door de rechtbank is reeds vastgesteld dat verdachte in de avond van 1 februari 2022 op enig moment met een voorwerp op zijn hoofd is geslagen. De lezingen van [slachtoffer] en verdachte over het verloop van de avond en de volgorde van de gebeurtenissen lopen uiteen. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] samen met twee andere mannen onaangekondigd voor de deur van zijn woning stond en dat hij dacht dat zij hem kwamen afpersen. Hij heeft verklaard dat hij bij binnenkomst direct klappen kreeg en in de woonkamer op de bank is gezet waar hij ook klappen kreeg. Vervolgens is hij mee naar boven genomen en is daar geslagen met vuisten en een bijl. Hij verklaart vervolgens mee teruggenomen te zijn naar de woonkamer, waar hij wederom op de bank is geduwd en opnieuw met vuisten en een bijl is geslagen. Hij heeft verklaard dat hij daarna een geladen vuurwapen uit de zijkant van de bank heeft gepakt en op [slachtoffer] en de twee andere mannen heeft geschoten om hen uit de woning te jagen. [slachtoffer] heeft daarentegen verklaard dat hij met de twee mannen in een café was en dat hij daar door verdachte werd gebeld met de vraag of hij bij hem langs kon komen. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij volgens afspraak geld kwam ophalen als tussenpersoon, dat hij geen slechte bedoelingen had en dat er geen gedachte zat achter het feit dat zij met zijn drieën naar de woning van verdachte zijn gegaan; ze kwamen immers samen uit het café. [slachtoffer] heeft verder nog verklaard dat er zowel boven als beneden geen geweld richting verdachte is gebruikt en dat hij geen bijl of ijzeren voorwerp heeft gezien. Toen hij weer beneden was, is hij in zijn been geschoten door verdachte die op dat moment in de woonkamer stond. In het dossier bevinden zich geen verklaringen die een van beide lezingen meer ondersteunen dan de ander, zodat onduidelijk is gebleven wat zich precies heeft afgespeeld en in welke volgorde het een en ander heeft plaatsgevonden. Ook het forensisch onderzoek geeft hierover geen duidelijkheid. Gelet daarop is niet vast komen te staan op welk moment verdachte de schoten heeft gelost en of op dat moment al geweld tegen hem was gebruikt, waardoor ook niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich moest verdedigen.
Er zijn daarmee geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om, indien zij tot strafoplegging overgaat, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met artikel 63 Sr. Voor wat betreft de hoogte van een eventuele straf refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, waarbij hij meermalen op [slachtoffer] heeft geschoten en hem driemaal in zijn been heeft geraakt. Het incident heeft plaatsgevonden midden in een woonwijk, hetgeen voor commotie voor wijkbewoners en daarbuiten heeft gezorgd. Meerdere omwonenden hebben schoten gehoord en [slachtoffer] en verdachte gewond naar buiten zien lopen. Dergelijke feiten brengen gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien had het handelen van verdachte veel ernstigere gevolgen kunnen hebben dan die zich nu hebben voorgedaan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en MDMA. Het is algemeen bekend dat drugs, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Daarnaast gaat de handel in drugs veelal gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, geweldsdelicten en illegale geldstromen die de samenleving ontwrichten. Verdachte kan door zijn handelen medeverantwoordelijk worden gehouden voor deze gevolgen.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor opiumwetfeiten. Daarnaast is verdachte eerder veroordeeld voor geweldsfeiten, waaronder een poging tot doodslag. Deze laatste veroordeling is echter nog niet onherroepelijk.
Verdachte is ter terechtzitting verschenen en heeft over zijn persoonlijke omstandigheden verklaard dat hij inmiddels een baan heeft en is afgekickt van verschillende verslavingen.
Strafoplegging
Bij de oplegging van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die worden opgelegd bij soortgelijke feiten. De rechtbank houdt er bij de oplegging van de straf rekening mee dat verdachte meermalen heeft geschoten. Tegelijkertijd is verdachte zelf ook gewond geraakt bij het incident en heeft het incident plaatsgevonden in zijn eigen woning. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat sprake is van een poging en niet van een voltooid delict. Verder is artikel 63 Sr van toepassing. Alles afwegende is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest een passende straf is en legt deze aan verdachte op.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:poging tot doodslag;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 3:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. Hartman, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 september 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 1 februari 2022 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,althans om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een vuurwapen driemaal, althans een of meermalen, in het been, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] te schieten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 februari 2022 tot en met 2 februari 2022 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )
3
hij op of omstreeks 1 februari 2022 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )