ECLI:NL:RBZWB:2024:6250

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
02/000443-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en vernieling met voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel

Op 10 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en vernieling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 december 2022, waarbij de verdachte zijn levensgezel, aangeduid als [slachtoffer], meerdere keren met kracht de keel heeft dichtgeknepen, met als gevolg dat zij ernstig letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorwaardelijk opzet handelde, wat betekent dat hij zich bewust was van de kans op zwaar lichamelijk letsel, maar desondanks doorging met zijn gewelddadige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling, mishandeling en vernieling van eigendommen van de benadeelde partij. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met de benadeelde partij. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/000443-23
vonnis van de meervoudige kamer van 10 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. P. Doorakkers, advocaat te Oosterhout.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1: op 27 december 2022 de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en daarmee heeft gepoogd haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, althans haar daarmee als zijn levensgezel heeft mishandeld;
Feit 2: op 27 december 2022 zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld;
Feit 3: in de periode van 26 december tot en met 27 december 2022 een deur, buffetkast, bank, wasmachine, droger, tv en telefoon van [slachtoffer] heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de drie (primair) ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, omdat het kort en onvoldoende krachtig dichtknijpen van de keel geen poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert. De rechtbank kan wel tot een bewezenverklaring komen van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde. Ook feit 2 kan wettig en overtuigend worden bewezen, behalve ten aanzien van de bijtwond. Verdachte kan zich namelijk niet herinneren dat hij die bijtwond bij aangeefster heeft toegebracht; dat kan aangeefster ook bij zichzelf hebben gedaan. Feit 3 kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Verdachte heeft bekend dat hij op 27 december 2022 de keel van aangeefster meerdere keren met kracht heeft dichtgeknepen.
De vraag moet worden beantwoord of het met kracht dichtknijpen van de keel van aangeefster is aan te merken als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Om tot een bewezenverklaring te komen, moet sprake zijn van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Niet is gebleken dat verdachte aangeefster met vol opzet zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. De vraag is dan of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad.
Uit de verklaring van aangeefster volgt dat ze in eerste instantie een soort stikkend rochelend geluid uit haar keel hoorde komen, maar dat er na enkele seconden geen geluid meer uit haar keel kwam. Ze kon niet praten of ademen. Ze zag een soort sneeuw voor haar ogen en het voelde alsof ze ging flauwvallen. Ze beschrijft dat verdachte zo hard kneep dat het voelde alsof er een bankschroef om haar keel zat. Ze voelde haar hoofd van binnenuit bonzen en haar hartslag als een soort steen in haar borst kloppen. Ze werd lichamelijk en geestelijk onwel en dacht en voelde dat ze dood zou gaan.
Aangeefster had onder meer een forse bloeduitstorting aan de rechterzijde van haar hals.
Verdachte heeft verklaard dat hij meermalen met één hand de keel van aangeefster met kracht heeft dichtgeknepen en dat hij vanwege zijn beroep als kitter erg sterk is in zijn handen. Volgens hem kan hij een meloen met zijn hand(en) zo kapot knijpen.
Het NFI heeft in haar rapport beschreven wat de mogelijke gevolgen en klachten van wurghandelingen zijn. Daarbij gaat het onder andere om de kneuzing van onderhuidse weke delen, ademwegbelemmering, bloedingen in de halsspieren, samendrukking van de halsslagaders en halsaders, prikkeling van de halszenuw en breuk van het tongbeen. Dit kan leiden tot onder andere bloedverlies, bewustzijnsverlies, hersenschade door zuurstofgebrek, slijmvliesbloedingen, hartritmestoornissen, bloeddrukdaling, reflexmatige hartstand en slikklachten. Deze klachten en gevolgen kunnen volgens het NFI alle vrijwel onmiddellijk worden veroorzaakt als ook op ieder moment later tijdens toepassing van het geweld op de hals. Ook na beëindiging van de geweldsinwerking kunnen nog klachten en complicaties ontstaan.
Op basis van de verklaring van aangeefster, de verklaring van verdachte, het geconstateerde letsel en de bevindingen van het NFI is de rechtbank van oordeel dat het meerdere malen gedurende enige tijd met kracht dichtknijpen van de keel van aangeefster door (sterke) verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert en dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte slechts door externe omstandigheden is gestopt met zijn handelingen, namelijk een keer toen aangeefster verdachte tijdens het dichtknijpen van de keel weg heeft kunnen trappen en een volgende keer pas toen hij rook dat aangeefster haar urine en ontlasting had laten lopen.
De rechtbank is kortom van oordeel dat verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangeefster.
De rechtbank acht de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Verdachte bekent dat hij aangeefster, zijn levensgezel op dat moment, meerdere malen met kracht met de platte hand op haar hoofd en in haar gezicht heeft geslagen. Verdachte kan zich daarentegen niet meer herinneren of hij aangeefster in haar onderarm heeft gebeten. Aangeefster zou dit ook bij zichzelf gedaan kunnen hebben, om zo verdachte in een kwader daglicht te zetten. De rechtbank verwerpt dit alternatieve scenario. Aangeefster heeft gedetailleerd over de gebeurtenissen verklaard, terwijl verdachte zich het bijtincident niet meer kan herinneren. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangeefster op dit punt en deze verklaring wordt ondersteund door het letsel.
De rechtbank acht daarom feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en er geen vrijspraak is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • de aangifte van [slachtoffer] van 29 december 2022, pagina 5 tot en met 9 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2022345280 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant;
  • de bekennende verklaring van verdachte ter zitting van 27 augustus 2024.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 27 december 2022 te [plaats 1] , gemeente Tilburg ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met kracht de keel van die [slachtoffer] heeft dicht geknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 27 december 2022 te [plaats 1] , gemeente Tilburg zijn
levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- meermalen met kracht te slaan tegen het gezicht
en hoofd van die [slachtoffer] en
- te bijten in de onderarm van die [slachtoffer] ;
3.
in de periode van 26 december 2022 tot en met 27 december 2022
te [plaats 1] , gemeente Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een
(binnen)deur en een (buffet)kast en een bank en een wasmachine en
een droger en een tv en een telefoon die aan [slachtoffer] toebehoorden heeft
vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast vordert hij oplegging van de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zin van een contactverbod met [slachtoffer] , dadelijk uitvoerbaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen en geen aanvullende (on)voorwaardelijke gevangenisstraf, werkstraf of toezicht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, een mishandeling en een vernieling van verschillende eigendommen van zijn toenmalige partner. Uit het procesdossier komt naar voren dat sprake was van bruut geweld en een enorme razernij bij verdachte. Verdachte heeft door zo te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. De situatie in het geheel, maar de wurging in het bijzonder moeten voor haar uiterst beangstigend zijn geweest. Dat blijkt ook uit de verklaring van aangeefster bij de politie, waarin zij aangeeft dat ze dacht en voelde dat ze dood zou gaan. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in de woning van aangeefster; bij uitstek een plek waar zij zich veilig en geborgen moet kunnen voelen. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat hij de poort in de tuin op slot heeft gedraaid, waardoor hij aangeefster heeft belemmerd de situatie te ontvluchten. Ook staat vast dat verdachte op enig moment met een mes in de hand aangeefster met de dood heeft bedreigd. De rechtbank kan op basis van het procesdossier niet vaststellen hoe lang de situatie heeft geduurd, maar gelet op de verklaring van verdachte dat hij na afloop van de gebeurtenissen nog een nieuwe telefoon voor aangeefster is gaan halen, gaat de rechtbank er wel vanuit dat het geen kort moment was maar dat aangeefster langere tijd door een hel is gegaan. Ook deze omstandigheden rekent de rechtbank verdachte in strafverzwarende zin aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het rapport dat reclassering over verdachte heeft opgemaakt. Hieruit blijkt dat verdachte stabiliteit heeft op de verschillende leefgebieden. Tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft hij zich open en meewerkend opgesteld. Hij heeft een ambulante behandeling gevolgd bij Fivoor en deze positief afgerond. Zowel Fivoor als de reclassering schatten de risico’s op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden in als laag. De reclassering ziet geen aanwijzingen voor een structureel probleem in de agressieregulatie en er is geen sprake van een delictpatroon. Er is daarom geen noodzaak om reclasseringstoezicht voort te zetten.
De rechtbank neemt de bevindingen van de reclassering en de proceshouding van verdachte in strafverminderende zin mee. Hij heeft direct openheid van zaken gegeven, (een deel van de) schade vergoed en spijt betuigd.
Strafmaat
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de deur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden is.
Ondanks de inschatting van het recidiverisico als laag door de reclassering ziet de rechtbank toch reden voor een voorwaardelijk strafdeel. De spijtbetuiging van verdachte komt oprecht op de rechtbank over, maar de rechtbank is er tegelijkertijd niet van overtuigd dat verdachte voldoende inzicht heeft verkregen in de ernst en oorzaak van zijn geweldsexplosie. De rechtbank ziet daarom als stok achter de deur aanleiding deze deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Als bijzondere voorwaarde zal de rechtbank een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] opleggen, omdat dat aangeefster rust zal geven. De rechtbank zal geen dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarde bevelen, nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te stellen dat aan de wettelijke eisen hiervoor is voldaan
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert schadevergoeding van € 7.185,45, bestaande uit € 3.185,45 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade is opgebouwd uit de volgende posten:
eigen risico 2022, 2023 en 2024 € 870,60;
niet-gedekte kosten fysiobehandelingen € 409,75;
huurkosten € 1.261,88;
reiskostenvergoeding € 643,22.
Eigen risico
De benadeelde partij heeft voldoende (met stukken) onderbouwd dat zij in 2022 en 2023 (psychische) zorg verleend heeft gekregen als gevolg van de ten laste gelegde feiten. Aannemelijk is dat die psychische zorg zich ook in 2024 heeft voortgezet, zodat het causaal verband voor dat jaar ook is gegeven. Het verweer van de verdediging daarover wordt daarom gepasseerd. Uit de overgelegde facturen blijkt dat een bedrag aan eigen risico over het jaar 2024 toewijsbaar is voor een bedrag van € 199,69 in plaats van het gevorderde bedrag van € 270,59, zoals bevestigd door (de raadsman van) de benadeelde partij ter zitting. In totaal is daarom over de jaren 2022, 2023 en 2024 een bedrag aan kosten eigen risico toewijsbaar van € 799,70.
Niet-gedekte kosten fysiobehandelingen
De rechtbank acht de door de benadeelde partij opgevoerde en niet (inhoudelijk) weersproken post voldoende (met stukken) onderbouwd. Deze schade staat in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. Deze schade van in totaal € 409,75 komt daarom voor vergoeding in aanmerking.
Huurkosten
De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat haar woning door de aangerichte vernielingen voor enkele maanden onbewoonbaar was en dat zij zich niet meer veilig voelde in haar woning. Dat verdachte de woning na de gebeurtenissen heeft opgeruimd en heeft schoongemaakt, maakt dit niet anders. Verschillende goederen van de benadeelde partij waren immers vernield. De rechtbank acht het bovendien goed voorstelbaar dat de benadeelde partij door de gebeurtenissen vanuit een gevoel van onveiligheid tijdelijk ergens anders heeft verbleven. De rechtbank acht in dit kader een termijn van twee maanden redelijk, zodat een bedrag aan huurkosten van € 630,94 toewijsbaar is. In het overige gedeelte van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Reiskostenvergoeding
De door de benadeelde partij gevorderde reiskosten voor haar fysiobehandelingen acht de rechtbank toewijsbaar, omdat deze kosten strekken tot voorkoming of beperking van (verdere) schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder a van het Burgerlijk Wetboek. De afstand van de woon- of verblijfplaats van de benadeelde partij naar de fysiotherapiepraktijken in [plaats 2] en [plaats 3] acht de rechtbank niet onredelijk. Het gevorderde bedrag van € 383,26 is daarom toewijsbaar.
De door de benadeelde partij gevorderde parkeerkosten zijn door de verdediging betwist en zijn niet met stukken onderbouwd, reden waarom de benadeelde partij in dat gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Immateriële schade
De benadeelde vordert een bedrag van € 4.000,- aan immateriële schadevergoeding. Ze heeft aangevoerd dat ze nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden en nog dagelijks ondervindt van het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt. De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd (onder andere in haar schriftelijke slachtofferverklaring) wat de gevolgen van het handelen van verdachte voor haar zijn. De verdediging heeft deze vordering niet inhoudelijk betwist. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank de gevorderde vergoeding van € 2.000,00 billijk. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal bij de toegekende vorderingen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Verder zal over alle toegekende bedragen de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de dag waarop het feit is gepleegd en de schade is ontstaan, te weten 27 december 2022.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 300, 302, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:poging zware mishandeling
feit 2:mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel
feit 3:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1987. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 4.223,65, waarvan € 2.223,65 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 december 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] ,
€ 4.223,65te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 december 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat bij niet betaling 52 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. V. Hartman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 september 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 27 december 2022 te [plaats 1] , gemeente Tilburg ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans
eenmaal, (met kracht) de keel/hals van die [slachtoffer] heeft dicht geknepen/gedrukt
gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 december 2022 te [plaats 1] , gemeente Tilburg zijn
levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door (met kracht) de keel/hals van
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, dicht te knijpen/drukken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van
Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 27 december 2022 te [plaats 1] , gemeente Tilburg zijn
levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) te slaan/stompen op/tegen het gezicht
en/of hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] en/of
- te bijten in de (onder)arm, althans het lichaam, van die [slachtoffer] ;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van
Strafrecht )
3.
hij in of omstreeks de periode van 26 december 2022 tot en met 27 december 2022
te [plaats 1] , gemeente Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een
(binnen)deur en/of een (buffet)kast en/of een bank en/of een wasmachine en/of
een droger en/of een tv en/of een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )