Op 6 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 3 januari 2023, waarbij het college een omgevingsvergunning verleende voor de bouw van een hotel en de aanleg van een inrit op een specifieke locatie. Op 4 september 2024 verzocht de verzoeker de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, met als doel het college op te dragen verhinderdata van partijen op te vragen voor een gezamenlijke mondelinge behandeling van alle bezwaren. Daarnaast vroeg de verzoeker om de benoeming van drie personen voor de adviescommissie bezwaarschriften en een dwangsom van € 10.000,- bij niet-nakoming van deze opdracht.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en dat er geen spoedeisend belang aanwezig was. De voorzieningenrechter benadrukte dat het verzoek niet gericht was op het schorsen van de omgevingsvergunning, maar op procesbeslissingen van het college. Volgens de voorzieningenrechter is een beslissing over de voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende rechtstreeks in zijn belang treft. Dit was in dit geval niet aangetoond. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker niet rechtstreeks in zijn belang werd getroffen door de afwezigheid van andere belanghebbenden bij de hoorzitting.
Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.