ECLI:NL:RBZWB:2024:6212

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
11231855 \ VV EXPL 24-33 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Swaanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming woning wegens huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.H.P.J. van de Ven, vorderde ontruiming van de woning van de gedaagden wegens huurachterstand. De gedaagden, die niet verschenen waren, huurden sinds 1 december 2023 een gemeubileerde woning van de eiser voor een maandelijkse huurprijs van € 2.475,00. De huurovereenkomst was aangegaan voor de duur van één jaar, maar de gedaagden hadden een huurachterstand opgebouwd van € 13.125,00 tot en met augustus 2024. Ondanks herhaalde aanmaningen hebben de gedaagden niet betaald.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming gerechtvaardigd was, gezien de hoogte van de huurachterstand en het spoedeisend belang van de eiser. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis, rekening houdend met de belangen van de minderjarige kinderen van de gedaagden. De kantonrechter wees de gevorderde dwangsom af, omdat deze overbodig werd geacht. De eiser werd ook in het gelijk gesteld wat betreft de huurachterstand en de gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en de proceskosten. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden afgewezen, omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke eisen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en de gedaagden hebben het recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11231855 \ VV EXPL 24-33
Vonnis in kort geding van 28 augustus 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R.H.P.J. van de Ven,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 augustus 2024, met producties 1 t/m 9b,
- de mondelinge behandeling van 20 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van [eiser] .

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] huren per 1 december 2023 van [eiser] de gemeubileerde woning aan de [adres] (hierna: de woning). De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van één jaar. De maandelijks bij vooruitbetaling te betalen huurprijs is € 2.475,00. In artikel 4.7 van de huurovereenkomst is opgenomen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij te late betaling van de huur een boete verschuldigd zijn van € 25,00 per week.
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben een huurachterstand laten ontstaan. Ondanks herhaalde aanmaning en betalingstoezegging zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tot betaling van de huurachterstand overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - ontruiming van de woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom en als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tot ontruiming over gaan, om gemachtigd te worden om de ontruiming door een deurwaarder uit te laten voeren, zo nodig met behulp van politie en justitie. Daarnaast vordert [eiser] dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van:
  • € 13.125,00 aan huurachterstand tot en met augustus 2024,
  • € 2.475,00 aan huurpenningen vanaf 1 september 2024,
  • € 1.650,00 aan boeten, te vermeerderen met € 150,00 voor iedere week dat niet aan de huurbetalingsverplichting is voldaan,
  • € 1.096,56 aan buitengerechtelijke incassokosten,
  • de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente indien deze niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan, en de executie- en ontruimingskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben een huurachterstand laten ontstaan van € 13.125,00, berekend tot en met augustus 2024. Dit is een tekortkoming die in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst met ontruiming van de woning rechtvaardigt. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij de ontruiming van de woning, zodat hij de woning aan andere huurders kan verhuren die wel de huur betalen. [eiser] heeft ook een spoedeisend belang bij zijn vordering tot betaling van de huurachterstand, omdat [eiser] door de wanbetaling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zelf in de financiële problemen komt. [eiser] maakt aanspraak op de contractuele boete vanwege de wanbetaling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Ook maakt hij aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verstek
4.1.
[gedaagde 2] heeft per e-mail van 16 augustus 2024 om uitstel van de zitting verzocht, maar niet is gebleken dat sprake was van een eenstemmig verzoek of klemmende redenen. Het verzoek is daarom afgewezen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet ter zitting verschenen, zodat tegen hen verstek is verleend.
Kort geding
4.2.
De kantonrechter stelt in dit kader voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is. Daarnaast dient [eiser] een spoedeisend belang bij zijn vorderingen te hebben.
Spoedeisend belang
4.3.
[eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij vanwege de wanbetaling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zelf in de financiële problemen komt. Hij heeft daarmee voldoende spoedeisend belang bij de vordering tot ontruiming van de woning en betaling van de geldelijke vorderingen.
Ontruiming van de woning
4.4.
De kantonrechter acht het in beginsel voldoende aannemelijk dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen, gelet op de hoogte van de huurachterstand. Ook heeft [eiser] ter zitting onweersproken gesteld dat hij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , in het kader van het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening, heeft aangemeld bij de gemeente, zodat hij daarmee aan zijn verplichting als verhuurder heeft voldaan.
4.5.
Ter zitting is gebleken dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met hun kinderen in de woning wonen. Op grond van internationale verdragen is vereist dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen in die zin dat deze belangen zwaarwegend en fundamenteel zijn [1] . Bij de belangenafweging tussen partijen dient dan ook het belang van de minderjarige kinderen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te worden betrokken. [eiser] heeft ter zitting onweersproken gesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , voordat zij de woning betrokken, woonden bij hun (schoon)ouders. De kantonrechter leidt daaruit af, bij toewijzing van de ontruiming, dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kunnen beschikken over een alternatieve woonruimte en dat de kinderen niet op straat komen te staan.
4.6.
Alle omstandigheden afwegend komt de kantonrechter tot de conclusie dat de ontruiming van de woning in dit geval gerechtvaardigd is. Wel zal de kantonrechter, gelet op de belangen van de minderjarige kinderen, de ontruimingstermijn bepalen op veertien dagen na betekening van het vonnis.
4.7.
[eiser] heeft gevorderd een dwangsom te verbinden aan de ontruiming. De kantonrechter ziet daarvoor geen aanleiding. Als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet vrijwillig tot ontruiming overgaan, kan [eiser] met hulp van een deurwaarder overgaan tot een gedwongen ontruiming. Een prikkel om tot ontruiming over te gaan heeft dan geen toegevoegde waarde. De gevorderde dwangsom zal daarom worden afgewezen.
4.8.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij op grond van artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv overbodig is.
Huurachterstand en boete
4.9.
[eiser] heeft onweersproken gesteld dat de huurachterstand berekend tot en met augustus 2024 € 13.125,00 bedraagt. Mede gelet op het belang van [eiser] zoals onder 4.3 genoemd zal de kantonrechter deze vordering toewijzen. Ook zal de kantonrechter [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordelen tot betaling van de huurpenningen van € 2.475,00 voor iedere maand vanaf september 2024 tot de dag dat de woning is ontruimd. Na de ontruiming hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] immers niet langer de beschikking over de woning, zodat zij daarvoor geen huur verschuldigd zijn.
4.10.
Met betrekking tot de gevorderde contractuele boete van € 25,00 per week overweegt de kantonrechter als volgt. De boete kan worden gezien als een schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom en komt grofweg neer op een vergoeding van 4% per maand van de huurtermijn. De kantonrechter acht de boete, vergeleken met de wettelijke rente, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De kantonrechter zal de schadevergoeding daarom matigen tot de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, steeds vanaf de vervaldatum van iedere huurtermijn.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.11.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is van toepassing. [eiser] heeft aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een aanmaning verstuurd die niet voldoet aan de wettelijke eisen. In de aanmaning is namelijk geen betalingstermijn van veertien dagen gegeven die ingaat op de dag na ontvangst van de aanmaning door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Dit is wel vereist op grond van artikel 6:96 lid 6 BW (vgl. Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
Proces-, executie- en ontruimingskosten
4.12.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn overwegend in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,47
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.521,47
4.13.
De door [eiser] gevorderde executiekosten zullen worden afgewezen. De met de ambtshandelingen van de gerechtsdeurwaarder samenhangende kosten (zie ook artikel 434a Rv), dienen door de deurwaarder op grond van artikel 3:277 lid 1 BW op de executieopbrengst in mindering te worden gebracht. De eventuele executiekosten, waarvan nog niet vaststaat dat deze zullen worden gemaakt, worden dus verhaald door middel van de executie zelf.
4.14.
De gevorderde ontruimingskosten – voor het geval [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet vrijwillig de woning ontruimen – zullen worden afgewezen. Deze kosten zijn thans immers nog niet te begroten. Deze vordering is in zoverre ook te onbepaald om te kunnen worden toegewezen.
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Hoofdelijke veroordelingen
4.16.
De veroordelingen worden (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiser] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiser] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om te betalen aan [eiser] :
a. a) € 13.125,00 aan achterstallige huur tot en met augustus 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldag van iedere termijn tot de dag van volledige betaling,
b) € 2.475,00 per maand vanaf 1 september 2024 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldag van iedere termijn tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.521,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Swaanen en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.

Voetnoten

1.Artikel 3 lid 1 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind.