ECLI:NL:RBZWB:2024:6211

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
10833098 \ CV EXPL 23-3816 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Borm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over hoofdverblijf in huurwoning en bewijsvoering

In deze zaak vordert Stichting Woonkwartier ontbinding van de huurovereenkomst met de gedaagde, die sinds 16 december 1988 een woning huurt. Woonkwartier stelt dat de gedaagde niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft, wat zou leiden tot een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. De vordering is gebaseerd op vermoedens van woonfraude, onderbouwd door huisbezoeken, verklaringen van omwonenden en het energieverbruik van de gedaagde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde op 11 september 2023 zijn hoofdverblijf in de woning heeft, maar dat er een verzwaarde bewijslast op de gedaagde rust om zijn verweer te onderbouwen. De kantonrechter heeft de gedaagde bevolen om aanvullende bewijsstukken te overleggen, waaronder gegevens over water- en elektriciteitsverbruik en andere relevante documenten. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de gedaagde moet de gevraagde stukken in het geding brengen. De beslissing over de vordering van Woonkwartier is aangehouden tot de volgende zitting op 25 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10833098 \ CV EXPL 23-3816
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
STICHTING WOONKWARTIER,
te Zevenbergen,
eisende partij,
hierna te noemen: Woonkwartier,
gemachtigde: mr. J.G. van Heertum,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. F. Ergec.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 maart 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de brief van 6 juni 2024 van Woonkwartier, met producties 17 t/m 20,
- de brief van 7 juni 2024 van [gedaagde] , met productie 18,
- de mondelinge behandeling van 17 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de brief van 15 juli 2024 van Woonkwartier waarin zij verzoekt om tot het wijzen van vonnis over te gaan.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt van Woonkwartier per 16 december 1988 de woning aan het [adres] (hierna: de woning). [gedaagde] staat volgens de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres ingeschreven. De huurprijs bedraagt € 573,03 per maand.
2.2.
Woonkwartier heeft vanwege vermoedens van woonfraude bij de netbeheerder de verbruiksgegevens van elektriciteit en gas opgevraagd. Per e-mail van 14 juli 2023 heeft de netbeheerder meterstanden doorgegeven. In de toelichting daarbij is het volgende vermeld:
“Onderstaand de standen voor zover bekend bij ons vanaf dat dhr. [gedaagde] bij ons een energie contract heeft;
Erbij vermeld dat het verbruik voor 13 jaar wel extreem weinig is, 10.000KwH in 13 jaar is een gem. van 770 KwH per jaar??
Voor gas eveneens een totaal verbruik in 13 jaar van 3.147 m3 is een gem. van 263 m3 per jaar…”
Per e-mail van 10 november 2023 heeft de netbeheerder medegedeeld dat het gas per 21 januari 2015 is afgesloten.
2.3.
Op 11 september 2023 heeft Woonkwartier een huisbezoek uitgevoerd. Van het huisbezoek heeft Woonkwartier een verslag gemaakt.
2.4.
Bij brief van 4 oktober 2023 heeft mr. Van Heertum [gedaagde] verzocht om de huurovereenkomst op te zeggen, omdat [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf in de woning zou hebben. Bij brief van 11 oktober 2023 heeft mr. Ergec aangegeven dat de huurovereenkomst niet wordt opgezegd.

3.Het geschil

3.1.
Woonkwartier vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ontbinding van de huurovereenkomst, met veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis en tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 573,03 per maand na ontbinding van de huurovereenkomst tot de dag van ontruiming, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling, en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Woonkwartier stelt dat [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft. Dit volgt uit huisbezoeken, verklaringen van omwonenden en het energieverbruik. Op [gedaagde] rust een verzwaarde stel- en motiveringsplicht van zijn verweer dat hij wel hoofdverblijf heeft in de woning. [gedaagde] heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat de woning wel degelijk door hem wordt bewoond en gebruikt als woonruimte. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als goed huurder. Deze tekortkoming kan ook niet meer ongedaan gemaakt worden. De tekortkoming rechtvaardigt een ontbinding van de huurovereenkomst. Woonkwartier heeft belang bij de ontbinding van de huurovereenkomst, omdat [gedaagde] door het niet hebben van zijn hoofdverblijf in de woning de verdeling van sociale huurwoningen verstoort.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Woonkwartier, met veroordeling van Woonkwartier in de kosten van deze procedure. Hij betwist dat hij geen hoofdverblijf in de woning heeft. Ter onderbouwing heeft [gedaagde] verklaringen van omwonenden overgelegd. Hij leeft zuinig, waardoor hij weinig stroom verbruikt. Als al sprake is van een tekortkoming, dan rechtvaardigt deze niet de ontbinding van de huurovereenkomst. [gedaagde] heeft belang bij behoud van de woning, gelet op zijn medische omstandigheden en het hebben van omgang met zijn kinderen. Indien de ontbinding wordt toegewezen, dan verzoekt [gedaagde] de ontruimingstermijn te bepalen op zes maanden en het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het niet hebben van het hoofdverblijf in een woning kan een tekortkoming opleveren die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Voor het vaststellen of daar in deze zaak ook sprake van is, is eerst van belang om te achterhalen of [gedaagde] wel of niet zijn hoofdverblijf in de woning had. Daarbij merkt de kantonrechter op dat Woonkwartier ter zitting heeft erkend dat [gedaagde] in ieder geval sinds september 2023 zijn hoofdverblijf in de woning heeft.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat het uitgangspunt is dat sprake is van het hebben van het hoofdverblijf in een woning, als het leven van de huurder zich in hoofdzaak in en vanuit de woning afspeelt. Voor de beoordeling of iemand op een bepaalde plaats zijn hoofdverblijf heeft, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
4.3.
In beginsel rust op Woonkwartier de bewijslast van de stelling van het niet-hebben van het hoofdverblijf in de woning. Voor Woonkwartier als verhuurder zal het moeilijker te bewijzen zijn dat [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft. Uit vaste jurisprudentie volgt dat op [gedaagde] als huurder een verzwaarde stel- of motiveringsplicht rust. Dit houdt in dit geval concreet het volgende in: als Woonkwartier stelt dat [gedaagde] de huurovereenkomst niet nakomt doordat hij het hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft, blijft de bewijslast op Woonkwartier rusten, maar van [gedaagde] mag wel worden verwacht dat hij feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn stelling dat hij wel zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde. Verstrekt [gedaagde] deze feitelijke gegevens niet, dan kan de kantonrechter de stellingen van Woonkwartier als onvoldoende betwist voor waar aannemen.
4.4.
In dit geval heeft Woonkwartier haar stellingen onderbouwd aan de hand van huisbezoeken, verklaringen van omwonenden en het opgevraagde energieverbruik. Daar staat tegenover dat [gedaagde] zijn stellingen heeft onderbouwd met verklaringen van grotendeels andere omwonenden. Dat maakt dat de kantonrechter een beperkte bewijskracht toekent aan de verklaringen over en weer.
De kantonrechter is van oordeel dat Woonkwartier aan haar stel- en motiveringsplicht heeft voldaan. Gelet op de hiervoor genoemde verzwaarde motiveringsplicht, is de kantonrechter van oordeel dat van [gedaagde] mag worden verwacht dat hij zijn verweer met meer stukken onderbouwt. Hij beschikt over cruciale informatie voor de beoordeling van zijn verweer. Op grond van artikel 22 Rv zal de kantonrechter [gedaagde] bevelen de na te noemen stukken in het geding te brengen. Voor zover [gedaagde] niet over de stukken beschikt, dient [gedaagde] deugdelijk te motiveren waarom niet. Het gaat om de volgende stukken dan wel gegevens:
  • Gegevens over het waterverbruik over de periode 2019 tot en met heden, waaronder bij voorkeur afzonderlijk het verbruik vanaf september 2023,
  • Gegevens over het elektriciteitsverbruik over de periode vanaf september 2023,
  • Stukken betreffende tv-/internetabonnement vanaf 2019 tot en met heden,
  • Polissen van een inboedelverzekering vanaf 2019 tot en met heden,
  • Overige stukken waaruit blijkt dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf in de woning heeft, waarvan [gedaagde] meent dat deze relevant zijn voor de beoordeling van zijn verweer.
4.5.
[gedaagde] wordt bevolen voornoemde stukken bij akte in het geding te brengen. Vervolgens zal Woonkwartier in de gelegenheid worden gesteld om op de akte en de stukken te reageren.
4.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 25 september 2024voor het nemen van een akte aan de zijde van [gedaagde] zoals bedoeld in r.o. 4.5, waarop Woonkwartier bij antwoordakte zal mogen reageren,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Borm en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.