ECLI:NL:RBZWB:2024:6209

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
02-326298-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van aceton door werknemer in dienstbetrekking

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2024, is de verdachte veroordeeld voor verduistering van aceton tijdens zijn dienstbetrekking. De verdachte, geboren in 1994, heeft gedurende een periode van bijna elf maanden aceton verduisterd van zijn toenmalige werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk aceton heeft meegenomen en verkocht, wat heeft geleid tot aanzienlijke financiële schade voor de werkgever. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 124 dagen geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 34 dagen op, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, maar hield rekening met zijn meewerkende houding tijdens het proces en het reclasseringsadvies, dat een laag recidiverisico aangaf. De rechtbank benadrukte echter dat de ernst van het feit niet kon worden genegeerd, gezien de langdurige en berekenende wijze waarop de verdachte te werk is gegaan. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de verdachte is ook vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-326298-22
vonnis van de meervoudige kamer van 6 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
wonende aan [woonadres]
raadsman mr. B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 augustus 2023, waarbij de officier van justitie mr. Y.E.Y. Vermeulen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte meermalen aceton heeft verduisterd van zijn [(ex-)werkgever] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit gepleegd heeft.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring van de feiten. De verdediging is van mening dat er onduidelijkheid bestaat over de periode, waarin verdachte aceton verduisterd heeft bij [(ex-)werkgever] , maar laat het oordeel hierover aan de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de vermelde bewijsmiddelen in bijlage II die aan dit vonnis is gehecht, acht de rechtbank het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen voor de periode van 1 maart 2022 tot en met 23 januari 2023.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 maart 2022 tot en met 23 januari 2023 te [plaats] meermalen opzettelijk aceton, toebehorende aan [(ex-)werkgever] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als medewerker van [(ex-)werkgever] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 124 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Verder vordert hij aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren (te vervangen door 120 dagen hechtenis als verdachte deze niet of niet goed zou uitvoeren). Hierbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, het reclasseringsadvies van 26 juni 2024 en de lange duur van de verduistering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit aan verdachte een taakstraf van 120 uren op te leggen en geen (voorwaardelijke) gevangenisstraf. Verdachte heeft het feit uit financiële nood gepleegd, maar weet dat hij daarmee een enorme fout heeft gemaakt en heeft hiervan geleerd. Ook wordt benadrukt dat hij vanaf het begin heeft meegewerkt, dat hij tijdens zijn schorsing alle afspraken is nagekomen, dat hij schuldbewust is en dat hij inmiddels zijn leven op orde heeft. Het reclasseringsadvies bevestigt deze positieve ontwikkelingen. Een voorwaardelijke straf is dus niet nodig, gezien de recente ontwikkelingen in het leven van de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van aceton bij zijn toenmalige werkgever [(ex-)werkgever] . Hij heeft deze aceton gedurende een periode van bijna elf maanden in verfblikken vanaf de werkplaats bij [(ex-)werkgever] meegenomen naar zijn eigen woning en de woning (schuur) van zijn moeder. Hij heeft de verfblikken met aceton vervolgens voor
€ 10,- per blik verkocht. Verdachte heeft het vertrouwen van zijn werkgever (en zijn collega’s) ernstig geschonden en [(ex-)werkgever] aanzienlijke financiële schade bezorgd, alleen voor zijn eigen financiële gewin. Voor dit gedrag kan geen enkel excuus dienen, ook niet eventuele eigen financiële problemen. Verdachte is gedurende een langere periode gewiekst en planmatig te werk gegaan waarbij hij iedere keer opnieuw de beslissing heeft genomen om verfblikken met aceton te vullen en mee te nemen. Anders dan de verdediging heeft bepleit zal de rechtbank de houding van verdachte niet in strafmatigende zin meewegen. Verdachte heeft weliswaar bekend dat hij aceton van zijn werkgever heeft verduisterd, maar hij heeft pas openheid van zaken gegeven en zijn spijt betuigd, nadat zijn handelen aan het licht was gekomen. Bovendien heeft verdachte zijn bekentenis beperkt tot een korte periode waardoor hij kennelijk de omvang en ernst van zijn strafbare handelen zo klein mogelijk heeft willen houden. Dit kan eerder als berekenend dan als meewerkend worden aangemerkt. Bovendien heeft verdachte nagelaten om de rechtbank inzicht te verschaffen in zijn motieven. Zijn verklaring dat hij de aceton heeft verduisterd om twee rekeningen te betalen kan, gelet op de datering van die rekeningen in combinatie met de bewezen verklaarde periode, niet juist zijn.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 26 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte zich gedurende het reclasseringstoezicht meewerkend heeft opgesteld en zich vrijwillig heeft aangemeld bij een forensische psychiatrische polikliniek.
Ook concludeert de reclassering dat er geen sprake is van een delictpatroon en dat er voldoende beschermende factoren zijn om het risico op recidive te beperken. De reclassering schat het recidiverisico laag in en ziet contra-indicaties voor het opleggen van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf, omdat verdachte dan mogelijk zijn huidige betaalde baan kwijt kan raken. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Straf
De rechtbank neemt bij de strafoplegging het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraude als uitgangspunt met het financieel nadeel van zijn werkgever als benadelingsbedrag. Dat ligt tussen de € 50.000,00 en € 70.000,00. Het oriëntatiepunt bij een benadelingsbedrag van € 10.000,00 tot € 70.000,00 is twee tot vijf maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Het oriëntatiepunt gaat uit van een dader zonder eerdere veroordeling, zoals verdachte. Dat blijkt uit zijn strafblad van 18 juli 2024.
Tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het enkele opleggen van een taakstraf onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van het feit. Om die aard en ernst te benadrukken acht de rechtbank evenals de officier van justitie een gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank acht een kortere periode bewezen dan de officier van justitie. Zij ziet daarin een omstandigheid om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest en het voorwaardelijke deel verdachte moet weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 34 dagen opleggen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis als verdachte deze niet of niet goed zou uitvoeren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
verduistering in dienstbetrekking, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 34 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. R.J.H. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.C.S. Jurres-Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 september 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 23 januari 2023 te [plaats] meermalen, althans eenmaal opzettelijk aceton, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [(ex-)werkgever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als
medewerker van [(ex-)werkgever] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht)