In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2024, is de verdachte veroordeeld voor verduistering van aceton tijdens zijn dienstbetrekking. De verdachte, geboren in 1994, heeft gedurende een periode van bijna elf maanden aceton verduisterd van zijn toenmalige werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk aceton heeft meegenomen en verkocht, wat heeft geleid tot aanzienlijke financiële schade voor de werkgever. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 124 dagen geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 34 dagen op, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, maar hield rekening met zijn meewerkende houding tijdens het proces en het reclasseringsadvies, dat een laag recidiverisico aangaf. De rechtbank benadrukte echter dat de ernst van het feit niet kon worden genegeerd, gezien de langdurige en berekenende wijze waarop de verdachte te werk is gegaan. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de verdachte is ook vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.