ECLI:NL:RBZWB:2024:6207

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
24/5810 OPIUMW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting loods op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Steenbergen. Dit besluit, genomen op 26 juli 2024, houdt in dat de loods en het bijbehorende erf aan de [adres] te [plaats] per 3 augustus 2024 voor een periode van twee maanden gesloten worden op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker stelt dat hij door deze sluiting niet kan werken en daardoor klanten verliest, wat leidt tot een financieel belang.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 augustus 2024 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de burgemeester en zijn vertegenwoordiger. De burgemeester heeft verklaard dat de uitvoering van het besluit wordt opgeschort tot een week na de uitspraak van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter overweegt dat een financieel belang op zichzelf onvoldoende is voor het treffen van een voorlopige voorziening, tenzij er sprake is van een financiële noodsituatie of bedreiging van de continuïteit van de onderneming.

In dit geval is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een financiële noodsituatie verkeert of dat de continuïteit van zijn onderneming in gevaar is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks en is openbaar uitgesproken op 5 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5810

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 september 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Rafik),
en

De burgemeester van de gemeente Steenbergen (burgemeester), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker inzake het opleggen van een last onder bestuursdwang.
1.1
Met het besluit van 26 juli 2024 (bestreden besluit) heeft de burgemeester besloten om op grond van artikel 13b van de Opiumwet de loods (het lokaal) en bijbehorend erf aan de [adres] te [plaats] per 3 augustus 2024 voor een periode van twee maanden te sluiten.
1.2
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen verzoeker en zijn gemachtigde en namens de burgemeester [naam 1] en mr. C. van de Water. De eigenaar van het lokaal, [naam 2], is als derde-belanghebbende ook door de rechtbank geïnformeerd over deze procedure, maar heeft niet aan de procedure deelgenomen.
1.4
Ter zitting is namens de burgemeester verklaard dat de effectuering van het bestreden besluit wordt opgeschort tot een week nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. In het verzoekschrift en ter zitting heeft verzoeker aangeven dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening omdat hij door de sluiting van het lokaal niet kan werken en klanten zal kwijtraken. Daardoor heeft hij geen inkomsten meer en zullen de schulden die hij heeft verder oplopen. Verzoeker heeft een schuldoverzicht van de Belastingdienst van 13 juni 2023 ingediend.
2.1
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) treft de voorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Volgens vaste rechtspraak [1] vormt een financieel belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen, aangezien dit belang tot gelding kan worden gebracht als verzoeker in de bodemprocedure materieel in het gelijk zou worden gesteld. Het staat verzoeker dan vrij om, als hij meent schade geleden te hebben, schadevergoeding te vorderen. Het treffen van een voorlopige voorziening zal wel in beeld kunnen komen als het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat sprake is van een financiële noodsituatie of de continuïteit van een onderneming wordt bedreigd. In dat geval is het treffen van een voorziening evenwel nog niet gegeven, maar is een verdere toetsing en belangenafweging noodzakelijk.
2.2
De voorzieningenrechter is niet gebleken dat in het onderhavige geval sprake is van een zwaarwegend financieel belang als hierboven bedoeld. Weliswaar kan verzoeker financiële schade lijden door inkomstenverlies, terwijl hij wel de huur voor de loods moet doorbetalen, maar verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daardoor in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Evenmin heeft verzoeker aannemelijk gemaakt dat de continuïteit van zijn onderneming door de sluiting wordt bedreigd. Verzoeker heeft gesteld dat sluiting zal leiden tot het verliezen van (vaste) klanten, maar hij heeft nagelaten deze stelling nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door verklaringen van die klanten. Ook het door verzoeker overgelegde overzicht van de Belastingdienst van 30 juni 2023 acht de voorzieningenrechter onvoldoende om in dit geval een zwaarwegend financieel belang bij het treffen van een voorlopige voorziening aan te nemen. Daargelaten dat dit geen recent overzicht betreft, blijkt uit het enkele feit dat verzoeker toen een schuld had van ruim € 65.000,- nog niet dat sprake is van een financiële noodsituatie of dat de continuïteit van verzoekers onderneming wordt bedreigd.
2.3
Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat er nog aanleiding kan bestaan voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar als het besluit evident onrechtmatig is. Het is de voorzieningenrechter echter niet gebleken dat daar in dit geval sprake van is.

Conclusie en gevolgen

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.ECLI:NLRVS:2006:AX4378