ECLI:NL:RBZWB:2024:6196

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
02-278794-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg in Breda

Op 5 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 26 september 2023 in Breda, waar de verdachte, onder invloed van alcohol, het slachtoffer een klap in het gezicht gaf. Dit leidde tot ernstig letsel, waaronder hersenletsel en een kaakbreuk, waardoor het slachtoffer buiten bewustzijn raakte en langdurig in het ziekenhuis moest verblijven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de mishandeling. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twee maanden geëist, waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdediging pleitte voor een taakstraf, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer en zijn omgeving een zwaardere straf rechtvaardigden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 4.915,-- te betalen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij in een deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om dit bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de gevolgen daarvan voor slachtoffers en hun naasten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-278794-23
vonnis van de meervoudige kamer van 5 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ( [land] )
niet als ingezetene ingeschreven in Nederland
BRP-adres: [woonadres]
raadsman mr. F. Bajrami, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 augustus 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. G. Smid, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Verdachte heeft bekend aangever te hebben geslagen. Uit de medische stukken volgt onder meer dat sprake is van ernstig hersenletsel en een breuk in de kaak. Gelet op de tijd die aangever in het ziekenhuis heeft doorgebracht, dat hij buiten bewustzijn is geweest en het feit dat hij nog last heeft van de gevolgen, is er sprake van zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft weliswaar een klap uitgedeeld, maar op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
In de nacht van 25 op 26 september 2023 was aangever met zijn zoon op stap in Breda. Na het uitgaan zijn zij naar een eetgelegenheid gegaan, waar verdachte ook aanwezig was. Zij zijn gezamenlijk weggegaan daar en zijn vervolgens dezelfde richting opgelopen. Toen zij rond half twee in die nacht over straat liepen kreeg aangever van verdachte een klap tegen zijn gezicht, waarna hij op de grond is gevallen.
Verdachte heeft bekend dat hij aangever een klap heeft gegeven. Dat aangever daarbij letsel heeft opgelopen staat niet ter discussie. Van mishandeling is dan ook sprake. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het letsel dat aangever hierbij heeft opgelopen, kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Aangever heeft door de klap en de hierop volgende val op de grond blijkens de medische stukken ernstig schedel-hersenletsel opgelopen. Er was sprake van uitgebreide axiale schade rechts frontaal, met hersenkneuzingen en bloeduitstortingen op de hersenen. Tevens was sprake van een breuk aan de rechterzijde van het mastoid en cochlea, gelegen achter het oor. Ook heeft aangever een breuk aan de rechterzijde van zijn kaak opgelopen en was er sprake van gehoorschade. Ten tijde van het opstellen van de medische brief op 4 oktober 2023, was nog niet bekend wat de ontslagdatum uit het ziekenhuis was. Uit een brief van [revalidatiecentrum] blijkt dat aangever pas op 3 november 2023 klinisch is ontslagen, daarmee anderhalve maand na het incident. De rechtbank is van oordeel dat het letsel, meerdere breuken aan botten in het hoofd en verschillende soorten hersenletsel, in combinatie met gehoorverlies en een dergelijk lange (ziekenhuis)opname, alleen al gelet op de aard en de combinatie van dit letsel, kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel.
Anders dan door de raadsman betoogd, is niet vereist dat er ook noodzaak moet zijn tot medisch ingrijpen, noch dat het letsel blijvend is. De kans dat er blijvend letsel is, is gelet op de omvang en aard van het (hersen)letsel zoals dit volgt uit de in het dossier opgenomen medische gegevens op zijn minst reëel te noemen. Dit volgt ook uit de brief van 25 januari 2024, waarin staat dat er nog revalidatie moet plaatsvinden.
Alles overwegend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever heeft mishandeld, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 september 2023 te Breda, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te slaan in het gezicht, waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel en een scheur in de kaak ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om, indien zij tot een bewezenverklaring komt, een taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Onder invloed van alcohol heeft hij het slachtoffer een klap gegeven, waardoor deze op de grond is gevallen. Het slachtoffer had een hoofdwond en is buiten bewustzijn geraakt. Pas in het ziekenhuis is hij weer bij bewustzijn gekomen. Het gaat om een ogenschijnlijk eenvoudige klap waarvan de gevolgen ernstig zijn. Zo heeft dit incident een enorme impact op het slachtoffer gehad, maar ook op zijn zoon die er bij stond en alles heeft zien gebeuren. Het is voor beiden een traumatische ervaring geweest, met verstrekkende gevolgen zowel fysiek als psychisch. Tot op de dag van vandaag ondervindt het slachtoffer, maar ook zijn directe omgeving, de heftige gevolgen van het incident. Dit blijkt ook meer dan duidelijk uit de slachtofferverklaring die ter zitting door de zoon van het slachtoffer is voorgedragen. Daarnaast draagt dergelijk gedrag bij aan de in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak niet kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf. In dat verband slaat de rechtbank met name acht op het feit dat het adres van verdachte niet bekend is en het eerder niet gelukt is door de Reclassering om afspraken met hem te maken. Daarnaast heeft de rechtbank in haar oordeel de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd betrokken, waaronder het feit dat hij is weggerend nadat hij het slachtoffer een klap had gegeven en deze op de grond was gevallen.
Nu verdachte niet heeft meegewerkt aan het opstellen van een reclasseringsrapport en hij niet ter zitting is verschenen om verantwoording af te leggen voor zijn gedrag, ziet de rechtbank ook in de persoon van verdachte geen reden om een andere straf op te leggen dan een gevangenisstraf.
Bij de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de hoogte van de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. Op een feit zoals door verdachte gepleegd staat in beginsel een taakstraf van 120 uur. Omgerekend naar een gevangenisstraf is dit een gevangenisstraf van 60 dagen. De rechtbank ziet wel aanleiding om een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Dit om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 76.915,-- bestaande uit € 1.915,-- aan materiële schade en € 75.000,-- aan immateriële schade in verband met het tenlastegelegde feit.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Het gevorderde bedrag aan materiële schade staat ook voldoende in een rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank is namelijk gelet op de door de raadsvrouw gegeven onderbouwing van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte inkomstenderving heeft geleden. De gevorderde materiële schade is in zijn geheel voldoende onderbouwd met loonstroken. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het bedrag aan materiële schade, in het nadeel van de benadeelde, verkeerd is berekend en heeft de rechtbank gevraagd dit als een verschrijving te beschouwen. De rechtbank dient echter de vordering te beoordelen zoals deze is ingediend. Zij zal daarom het gevorderde bedrag toewijzen voor een totaal van € 1.915,--.
Immateriële schade
Verdachte heeft letsel op gelopen. De rechtbank is van oordeel dat uit de aard en de gevolgen van dit letsel volgt dat er ook sprake is van psychische schade. Zij heeft echter ook geconstateerd dat de onderbouwing op dit punt gebrekkig en allerminst recent is. De stukken over het letsel en de stukken van [revalidatiecentrum] zijn de enige en meest recente en concrete stukken waarover de rechtbank beschikt. De inhoud hiervan ziet op de periode van de ziekenhuisopname en een deel van de revalidatie van benadeelde. Er is geen informatie beschikbaar over wat er na de revalidatieperiode is gebeurd en of benadeelde voor- of achteruit is gegaan. De schade voor deze periode is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende onderbouwd. De ongedateerde stukken van de fysiotherapeut die ter zitting zijn overgelegd betreffen slechts gespreksverslagen en zijn dusdanig onduidelijk dat de rechtbank hieraan geen conclusie kan verbinden. De rechtbank ziet niet hoe deze verslagen moeten worden geïnterpreteerd in het licht van de vordering en voor het overige ontbreekt iedere ter zake doende en noodzakelijke informatie ter beoordeling van de vordering. Om die reden zal de rechtbank de schade vaststellen voor de periode van de eerdergenoemde ziekenhuisopname en een deel van de revalidatie waarop de brief van [revalidatiecentrum] ziet. De rechtbank zal deze schade vaststellen op
€ 3.000,--. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 15.500,--. Deze rechtbank begrijpt, gelet op de toelichting, de vordering zo dat deze schade affectieschade betreft als gevolg van de mishandeling van de vader van de benadeelde.
Onder affectieschade wordt verstaan de schade in verband met het verdriet om het overlijden of het door ernstig en blijvend letsel gekwetst raken van een naaste. Of een naaste aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade wegens ‘ernstig en blijvend letsel’ van de gekwetste hangt in belangrijke mate af van de mate van blijvende functiestoornis bij de gekwetste, waarbij (volgens de wetsgeschiedenis) ‘een zeer bijzondere ernst van letsel’ is vereist. De wetgever heeft als indicatie genoemd dat bij lichamelijk letsel bij een (aan de hand van AMA-guides vastgestelde) blijvende functiestoornis van 70% of meer in ieder geval sprake is van ‘ernstig en blijvend letsel’. In het bijzonder in die gevallen waarin niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een dergelijke hoge en blijvende functiestoornis, kan de rechter ook anderszins de invloed van het letsel op het leven van de gekwetste en de naaste betrekken bij zijn beoordeling of een naaste aanspraak kan maken op een vergoeding als bedoeld in art. 6:107 BW.
De rechtbank is, zoals overwogen bij de vordering van de vader van benadeelde, gelet op de gebrekkige onderbouwing van oordeel dat vooralsnog onvoldoende vaststaat dat er ook daadwerkelijke sprake is van ‘ernstig en blijvend letsel’, zoals hiervoor omschreven. Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
[slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 4.915,--, waarvan € 1.915,-- aan materiële schade en € 3.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 4.915,-- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 59 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde]
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat ieder de eigen proceskosten zal dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. R.J.H. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 september 2024.
mr. Vliegenberg, mr. Dekker en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 26 september 2023 te Breda, althans in Nederland,
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te slaan in het
gezicht, althans tegen het lichaam (waardoor die [slachtoffer] op de grond is
gevallen), terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel en/of een
scheur in de kaak ten gevolge heeft gehad;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht )