ECLI:NL:RBZWB:2024:6187

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
10971650 CV EXPL 24-1137 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtinbreuk en proceskostenvergoeding in eenvoudige bodemzaak

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiseres, een besloten vennootschap, gedaagde aangeklaagd wegens auteursrechtinbreuk. Eiseres stelt dat gedaagde teksten van haar website heeft gekopieerd en vordert schadevergoeding en vergoeding van proceskosten op basis van artikel 1019h Rv. De procedure begon met een dagvaarding op 30 januari 2024, gevolgd door verschillende conclusies en producties van beide partijen. Gedaagde heeft erkend dat zijn websitebouwer teksten heeft overgenomen, maar betwist dat hij nog kosten aan eiseres moet betalen, stellende dat de auteursrechtinbreuk slechts een futiele overtreding was die direct na de eerste sommatie is beëindigd.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de teksten van eiseres auteursrechtelijk beschermd zijn en dat gedaagde inbreuk heeft gemaakt. De rechter heeft echter ook vastgesteld dat de zaak als zeer eenvoudig kan worden gekwalificeerd, waardoor de gevorderde proceskosten niet volledig zijn toegewezen. De kantonrechter heeft de kosten begroot op € 907,99, waarbij rekening is gehouden met de redelijkheid en evenredigheid van de gevorderde kosten. Eiseres heeft een aanzienlijk deel van de gemaakte kosten niet vergoed gekregen, wat wordt gerechtvaardigd door de omstandigheden van de zaak. De rechter heeft de wettelijke rente over de proceskosten toegewezen, maar de gevorderde wettelijke handelsrente is afgewezen.

Het vonnis is uitgesproken op 4 september 2024, waarbij gedaagde is veroordeeld tot betaling van de kosten binnen veertien dagen na aanschrijving. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
Zaaknummer: 10971650 \ CV EXPL 24-1137
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. Y. Vetjens,
tegen
de heer [gedaagde] voorheen h.o.d.n. [bedrijf van gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.L.J.J. Nelissen, advocaat in Druten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 januari 2024 met 12 producties,
- de conclusies van antwoord zijdens [gedaagde] van 1 maart 2024 en 3 april 2024 met 3 producties,
- de conclusie van repliek zijdens [eiseres] van 1 mei 2024 met producties 13 t/m 15,
- de conclusie van dupliek zijdens [gedaagde] van 29 mei 2024 met 1 productie,
- de akte uitlaten productie bij conclusie van dupliek zijdens [eiseres] van 12 juni 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] drijft sinds 5 juli 2018 een onderneming op het gebied van vastgoed waarbij zij zich presenteert als huurder, makelaar en beheerder in een. [eiseres] biedt haar diensten daartoe aan op [website 1] .
2.2.
[gedaagde] had een eenmanszaak genaamd [bedrijf van gedaagde] , welke onderneming zich eveneens richt op vastgoed en zich presenteert als huurder, makelaar en beheerder in een middels de [website 2] . De eenmanszaak is ingeschreven op 1 juli 2021 en uitgeschreven op 5 augustus 2021. De website is na de uitschrijving van de eenmanszaak online gebleven.
2.3.
Bij brief van 30 november 2023 (productie 3 bij dagvaarding) heeft (de gemachtigde van) [eiseres] [gedaagde] onder toezending van een aantal printscreens laten weten dat op zijn website, en dan met name op de pagina [website 3] , teksten, headlines, quotes en een deel van de layout van de website van [eiseres] zijn gekopieerd waarbij de naam van [eiseres] in de tekst is blijven staan. [eiseres] speekt [gedaagde] aan op grond van auteursrechtinbreuk en onrechtmatige daad en biedt als schikkingsvoorstel aan dat hij uiterlijk 4 december 2023 de inbreuk staakt en gestaakt te houdt, € 750 aan advocaatkosten betaalt en een onthoudingsverklaring tekent.
2.4.
Dezelfde dag laat [gedaagde] per e-mail aan de gemachtigde van [eiseres] weten het bericht aan zijn webbouwer door te geven, niet te weten hoe dit heeft kunnen gebeuren en ervoor te zorgen dat de pagina voor de gestelde deadline aangepast dan wel verwijderd wordt (productie 4 bij dagvaarding).
2.5.
Sinds 4 december 2023 is pagina [website 3] niet meer toegankelijk.
2.6.
Bij e-mails van 4 en 12 december 2023 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] verzocht om een schriftelijke onthoudingsverklaring en betaling van € 750,00 aan advocaatkosten (producties 5 en 6 bij dagvaarding).
2.7.
Bij e-mail van 29 december 2023 heeft de gemachtigde van [eiseres] een concept dagvaarding aan [gedaagde] gestuurd en een minnelijke regeling van in totaal € 2.813,54 aangeboden bestaande uit een hoofdsom van € 313,54 aan schadevergoeding en € 2.500,00 aan advocaatkosten (productie 7 bij dagvaarding). [gedaagde] laat daarop weten dat dit niet overeen komt met eerder genoemde bedragen en dat hij bereid is de kosten/hoofdsom te betalen. De gemachtigde van [eiseres] reageert met “Ik wacht uw betaling af” (productie 8 bij dagvaarding).
2.8.
Op 5 januari 2024 heeft [gedaagde] een bedrag van € 313,54 op de derdengeldenrekening van de gemachtigde van [eiseres] betaald. [eiseres] sommeert [gedaagde] dezelfde dag om conform de brief van 29 december 2023 nog een bedrag van € 2.500,00 aan advocaatkosten te betalen en een onthoudingsverklaring te overleggen. [gedaagde] laat weten daartoe niet de middelen te hebben, dat de onderneming slechts een maand actief is geweest zonder dat er activiteiten zijn uitgevoerd en dat er daarna geen aandacht meer aan de website is besteed (productie 9 bij dagvaarding).
2.9.
Daarop heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] een betalingsregeling aangeboden die hij niet heeft aanvaard (productie 10 en 11 bij dagvaarding). Vervolgens is [eiseres] deze procedure gestart.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert- samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 4.701,50 aan schadevergoeding, althans een door de rechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke handelsrente,
II. [gedaagde] veroordeelt in de nakosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] op grond van artikel 1019h Rv gehouden is om de door [eiseres] gemaakte kosten te vergoeden. De op auteursrecht gebaseerde vordering is door [gedaagde] erkend, beëindigd en de daarop gebaseerde hoofdsom aan schadevergoeding heeft hij betaald, maar [gedaagde] laat ondanks sommaties na om de in verband met de auteursrechtinbreuk door [eiseres] gemaakte kosten te vergoeden. [eiseres] heeft een advocaat moeten inschakelen om de auteursrechtinbreuk gestaakt te krijgen. Naast mails en telefonisch contact heeft de gemachtigde van [eiseres] een concept dagvaarding en de onderhavige dagvaarding moeten opstellen. De kosten zijn door de weigerachtige houding en het niet reageren van [gedaagde] opgelopen, waarvoor [gedaagde] meermaals is gewaarschuwd.
3.3.
[gedaagde] betwist dat hij nog iets aan [eiseres] moet betalen. Volgens [gedaagde] is geen sprake van een auteursrechtinbreuk en voor zover dat wel het geval is, is sprake van misbruik van recht danwel nodeloos gemaakte kosten in de zin van artikel 237 Rv. Het gaat dan immers om een futiele overtreding van de auteurswet die direct na de eerste brief van 30 november 2023 beëindigd is en waarna het doel kennelijk was het innen van buitenissige juridische kosten. De gevorderde kosten zijn buitensporig en daarbij niet noodzakelijk. Voorts is sprake van zeer eenvoudige zaak waarop het liquidatietarief van toepassing is. Daarom moet de vordering van [eiseres] worden afgewezen en moet juist zij in de reële proceskosten van [gedaagde] veroordeeld worden, aldus [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Zijn de teksten aan te merken als auteursrechtelijk beschermde werken en heeft [gedaagde] daarop inbreuk gemaakt?
4.1.
[gedaagde] betwist dat hij op grond van 1019h Rv gehouden is kosten aan [eiseres] te betalen omdat volgens hem helemaal geen sprake is geweest van een auteursrechtinbreuk. De website van [eiseres] is er een zoals er wel honderden zijn in de vastgoedbranche. De teksten zijn niet onderscheidend of vernieuwend. Dat [eiseres] de teksten heeft laten schrijven, maakt nog niet dat aan deze teksten auteursrechtelijke bescherming toekomt. [gedaagde] betwist dat er creatieve keuzes zijn gemaakt.
4.2.
De kantonrechter volgt [gedaagde] daarin niet. De teksten op de website van [eiseres] zijn aan te merken als auteursrechtelijk beschermde werken zoals bedoeld in artikel 1 jo. 10 Auteurswet. Om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen moet sprake zijn van teksten die voldoende oorspronkelijk zijn, een eigen karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. [eiseres] stelt dat de teksten het gevolg zijn van creatieve keuzes ten aanzien van onder meer het gebruik van zoek(machinevriendelijke)-woorden en de tekst en layout die zijn toegespitst op de uitstraling en sfeer die [eiseres] voor haar onderneming wil creëren. De tekst en layout moet om in aanmerking te komen voor auteursrechtelijke bescherming als vorm het resultaat zijn van scheppende menselijke arbeid waarbij creatieve keuzes zijn gemaakt en die niet zo banaal of triviaal zijn dat niet gesproken kan worden van creatieve keuzes van de maker. Uit de inhoud van de teksten en de layout van de web-pagina’s van [eiseres] zoals die blijken uit de bijlage van de sommatiebrief, productie 3 bij dagvaarding, volgt dat sprake is van creatieve keuzes die uitstijgen boven de ondergrens van banaliteit en trivialiteit. De conclusie is dan ook dat de teksten van [eiseres] zijn aan te merken als auteursrechtelijk beschermde werken. Daarmee heeft de maker het uitsluitend recht om deze openbaar te maken en te verveelvoudigen (artikel 1 Auteurswet).
4.3.
De volgende vraag is of [gedaagde] een inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechtelijke bescherming van de teksten. Dat is het geval. [gedaagde] heeft erkend dat zijn websitebouwer teksten heeft overgenomen van de website van [eiseres] . De teksten zijn in een zodanige mate gelijk, met slechts enkele (kleine) aanpassingen, dat dat in combinatie met de erkenning van het overnemen van de teksten leidt tot de conclusie dat sprake is van een inbreuk, namelijk de openbaarmaking van een verveelvoudiging van het geheel of een gedeelte van het werk (artikel 12 lid 1 onderdeel 1 Auteurswet). Dat volgt ook duidelijk uit de voorbeelden die [eiseres] bij productie 3 heeft overgelegd. Dat geen sprake zou zijn van opzet aan de kant van [gedaagde] of dat niet hij maar zijn websitebouwer de inbreuk heeft gemaakt, doet aan het voorgaande niet af.
Proceskostenveroordeling
4.4.
De kantonrechter begrijpt dat [eiseres] met een beroep op artikel 1019h Rv veroordeling van [gedaagde] wenst tot vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten (als schade) die blijkens de door [eiseres] als producties 12 overgelegde specificaties € 4.701,50 (exclusief BTW) zouden bedragen.
4.5.
De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in zijn standpunt dat hij ervan uit mocht gaan dat met betaling van een schadevergoeding van € 313,54 de zaak was afgedaan. Dat daar overeenstemming over was, volgt onvoldoende uit de overgelegde correspondentie. De mededeling “
wij zien de betaling tegemoet” van de advocaat van [eiseres] is tot op zekere hoogte misleidend in het licht van de mededeling van [gedaagde] dat hij alleen de schade en niet de kosten gaat betalen. Een afstand van het recht op het meerdere volgt daar nog niet uit. De kantonrechter volgt [gedaagde] ook niet in zijn standpunt dat sprake is van misbruik van recht. Van misbruik van (proces)recht zou sprake kunnen zijn indien [eiseres] evident ten onrechte een procedure aanhangig zou hebben gemaakt. Dat kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden gezegd. Weliswaar heeft [gedaagde] de betreffende teksten direct na de eerste brief van zijn website gehaald, maar daarna is nog gecorrespondeerd over een onthoudingsverklaring en vergoeding van schade en advocaatkosten. [eiseres] mag trachten de in verband daarmee gemaakte kosten in een procedure vergoed te krijgen en het maken van kosten voor zover die daarop zijn gericht acht de kantonrechter ook niet nodeloos.
4.6.
[gedaagde] voert aan dat de proceskosten zoals die worden gevorderd niet redelijk en evenredig zijn in de zin van artikel 1019h Rv. De kosten zijn buitensporig hoog voor het innen van een gering schadebedrag. Er is sprake van een zeer eenvoudige zaak waarvoor de liquidatietarieven gelden, aldus [gedaagde] . Artikel 1019h Rv vormt de implementatie van artikel 14 van Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Deze richtlijn neemt als uitgangspunt dat de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, door de verliezende partij zullen worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. De termen 'redelijk en evenredig' en 'billijkheid' geven hierbij aan dat de veroordeling in de proceskosten enerzijds afhankelijk is van de complexiteit van de vordering en anderzijds van de mate van verwijtbaarheid van de inbreuk. Voorts dienen de gevorderde kosten tijdig te worden opgegeven en gespecificeerd zodat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren (HR 30 mei 2008, NJ 2008,556).
4.7.
De rechter ziet in de omstandigheden van deze zaak aanleiding om niet het volledige door [eiseres] gevorderde bedrag voor rekening van [gedaagde] te laten komen.
4.8.
Niet ter discussie staat dat [gedaagde] al gestopt was met inbreuk maken voordat de dagvaarding werd uitgebracht. De auteursrechtinbreuk is immers direct na de eerste brief van 30 november 2023 beëindigd. De kosten gemaakt tot het staken van de inbreuk zijn dus beperkt gebleven tot het opstellen van de eerste brief. De kantonrechter leidt uit productie 12 af dat de gemachtigde van [eiseres] vanaf het eerste contact met [eiseres] tot en met het uitgaan van de brief op 30 november 2023 in totaal 2 uur en 30 minuten aan tijd heeft besteed. De kantonrechter begrijpt dat de gemachtigde (juridisch) medewerker is en geen advocaat (anders dan overigens is vermeld in de aanhef van de dagvaarding). Uitgaande van een redelijk uurtarief € 150,- worden deze kosten tot een bedrag van € 350,- als redelijk en evenredig geoordeeld. In de sommatiebrief wordt echter € 750,- gevorderd als “advocaatkosten”. De hierop volgende door [eiseres] opgevoerde kosten hebben met name betrekking op het vergoed krijgen van juridische kosten. Teneinde de redelijkheid en evenredigheid van alle kosten te kunnen beoordelen, sluit de kantonrechter aan bij de ‘Indicatietarieven in IE-zaken’ (versie april 2017). Volgens deze tarieven zijn in eenvoudige bodemprocedures kosten ter hoogte van maximaal € 8.000,- redelijk en evenredig te noemen. In zeer eenvoudige, niet bewerkelijke bodemzaken is het liquidatietarief aangewezen als redelijk tarief.
4.9.
In het onderhavige geval moet worden geoordeeld dat de zaak - anders dan [eiseres] betoogt - niet als bewerkelijk kan worden aangemerkt en dat de intellectuele eigendomsrechtelijke aspecten van zeer eenvoudige van aard zijn. Deze zaak kwalificeert naar het oordeel van de kantonrechter als een zeer eenvoudige bodemzaak, waarop het normale liquidatietarief van toepassing is. Daarbij is van belang dat [gedaagde] heeft erkend dat teksten van [eiseres] op zijn website zijn gebruikt en dat hij deze inbreuk direct na de eerste brief beëindigd heeft. Het gevoerde auteursrechtelijke debat is dus zeer beperkt gebleven en overigens van zeer eenvoudige aard. Voor het begroten van de kosten conform het liquidatietarief zoekt de rechter aansluiting bij het door [gedaagde] aan [eiseres] betaalde schadebedrag van € 313,54. Dit betekent dat aan salaris voor gemachtigde toewijsbaar is een bedrag van € 164,00 (2 punten x € 82,00). Daarnaast is (ambtshalve) toewijsbaar een bedrag van € 496,00 aan griffiekosten, een bedrag van € 112,99 voor de dagvaarding en een bedrag van € 135,00 aan nakosten plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing. [gedaagde] zal gelet op al het vorenstaande worden veroordeeld in de gemaakte kosten ex 1019h Rv, tot zover begroot op € 907,99. Hierbij overweegt de kantonrechter nog dat de kosten voorafgaand aan het opstellen van de dagvaarding in deze zaak ingevolge het bepaalde in artikel 241 Rv van kleur verschieten en niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen.
4.10.
[gedaagde] zal gelet op al het vorenstaande worden veroordeeld in de kosten van de procedure, tot zover begroot op (€ 164,00 + € 496,00 + € 112,99 + € 135,00 =) € 907,99. De kantonrechter realiseert zich dat [eiseres] wellicht hiermee een aanzienlijk gedeelte van de gemaakte kosten niet vergoed zal krijgen. Dit vindt zijn rechtvaardiging in de omstandigheden dat de in de eerste sommatie gevorderde advocaatkosten te hoog waren en de inhoud van de uitgebreide conceptdagvaarding grotendeels nodeloos was. Dat [gedaagde] toch in de proceskosten wordt veroordeeld vindt zijn rechtvaardiging in de omstandigheid dat hij inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [eiseres] en daardoor ontstane redelijke schade, ook bestaande uit juridische kosten, diende te vergoeden. Dit heeft hij (aanvankelijk) geweigerd, waardoor meer kosten zijn ontstaan.
4.11.
De gevorderde wettelijke handelsrente over de proceskosten is niet toewijsbaar omdat proceskosten geen betrekking hebben op een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a lid 1 BW. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten wordt wel toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten ex artikel 1019h Rv van € 907,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekent, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen.
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over dit bedrag voor zover dit niet binnen veertien dagen na aanschrijving is voldaan.
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.