ECLI:NL:RBZWB:2024:6175

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
BRE 24/4343
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer door het CBR

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om eiser deelname aan een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) op te leggen. Het CBR had op 18 maart 2024 besloten dat eiser, naar aanleiding van een melding van de politie, verplicht moest deelnemen aan een EMG vanwege vermoedens dat hij niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikte. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het CBR handhaafde zijn beslissing in het bestreden besluit van 12 april 2024.

De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het CBR. Eiser betwistte de juistheid van de aan hem verweten gedragingen, zoals het rijden met een te hoge snelheid en het niet gebruiken van de richtingaanwijzer. De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had vastgesteld dat eiser zich schuldig had gemaakt aan meerdere verkeersfouten, waaronder te hard rijden en te dicht op zijn voorganger rijden. Deze gedragingen voldeden aan de criteria voor het opleggen van een EMG, zoals vastgelegd in de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het besluit van het CBR om eiser deelname aan de EMG op te leggen in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter R.P. Broeders en openbaar gemaakt op 12 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4343

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

(gemachtigde: mr. S.M.P.M. Nooteboom),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder,

(gemachtigde: mr. drs. M.M. Kleijbeuker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het CBR om eiser deelname aan een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) op te leggen.
1.1.
Het CBR heeft eiser deelname aan een EMG opgelegd met het besluit van 18 maart 2024. Met het bestreden besluit van 12 april 2024 op het bezwaar van eiser heeft het CBR dat besluit gehandhaafd.
1.2.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, zijn gemachtigde en mr. J.J. Kwant namens het CBR.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft een rijbewijs voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën AM (brommer), B (auto), E (aanhanger) en T (trekker).
2.1.
Op 28 februari 2024 is door de korpschef van de politie schriftelijk mededeling gedaan aan het CBR van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Bij de mededeling is een mutatierapport van 25 februari 2024 gevoegd. Daarin is vermeld dat eiser auto reed met een snelheid van 140 km/u waar een maximumsnelheid van 100 km/u gold, dat eiser meermaals op een afstand van 4 à 5 meter van zijn voorganger reed en dat eiser bij het wisselen van rijstrook geen enkele keer de richtingaanwijzer gebruikte.
2.2.
Met het besluit van 18 maart 2024 heeft het CBR aan eiser deelname aan een EMG, een verplichte cursus over veilig en verantwoord rijgedrag, opgelegd.
2.3.
Eiser heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Met het bestreden besluit heeft het CBR het bezwaar ongegrond verklaard en heeft het CBR het besluit eiser deelname aan een EMG op te leggen, gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit tot het opleggen van deelname aan een EMG aan eiser. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is er voldaan aan de criteria voor het opleggen van een EMG?
5. Eiser heeft gesteld dat niet is voldaan aan de criteria voor het opleggen van deelname aan een EMG. Hoewel eiser heeft erkend dat hij harder heeft gereden dan de andere verkeersdeelnemers en dat hij bij het wisselen van rijbaan steeds geen richting heeft aangegeven, mag dat volgens eiser niet ten grondslag worden gelegd aan het besluit. Voor de snelheidsovertreding heeft hij al een boete gekregen. Eiser wist daarnaast niet dat het verplicht was richting aan te geven bij het wisselen van de linker- naar de rechterrijstrook. In het verleden hoefde dat niet. De linker richtingaanwijzer was mogelijk kapot. Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat hij na 28 februari 2024 de lampunit linksachter heeft laten vervangen. Eiser heeft tot slot betwist dat hij op te korte afstand van zijn voorganger heeft gereden. Eiser hield voldoende afstand, ook om te kunnen remmen. Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat de rijhulpsystemen van zijn auto ingrijpen wanneer hij te dicht bij een voorganger rijdt.
5.1.
Uit artikel 14 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling) volgt dat het CBR deelname aan een EMG oplegt, als betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij de Regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag (de bijlage). Het kan daarbij gaan om verschillende gedragingen, maar ook om gelijksoortige gedragingen, die zich meermaals hebben voorgedaan [1] .
5.2.
Het rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid is een gedraging als genoemd in de bijlage. Volgens het mutatierapport reed eiser zowel op de A16, als op de A59 met een snelheid van 140 km/u waar een snelheid van 100 km/u was toegestaan. Eiser heeft ook erkend dat hij te hard heeft gereden. Dat eiser een bekeuring heeft gehad voor de snelheidsovertreding, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het CBR eisers snelheid niet aan het opleggen van de EMG ten grondslag mocht leggen. Een besluit van het CBR als het onderhavige is een bestuursrechtelijke maatregel, die losstaat van een eventuele strafrechtelijke procedure, en zijn erop gericht de verkeersveiligheid te waarborgen.
5.3.
Ook het op te korte afstand volgen van voorliggers is als gedraging genoemd in de bijlage. Volgens het mutatierapport van de politie was het meermaals zo dat de afstand tussen eisers auto en zijn voorganger 4 à 5 meter bedroeg. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Eisers niet onderbouwde stelling dat hij twijfelt of de afstand inderdaad 4 à 5 meter bedroeg, en dat de agent bij eisers staandehouding alleen in algemene termen over de afstand zou hebben gesproken, is daarvoor niet voldoende. Bij de snelheid waarmee eiser reed, is de afstand van 4 à 5 meter terecht aangemerkt als een te korte afstand. De rechtbank merkt daarbij op dat een snelheid van 140 km/u overeen komt met een snelheid van 38,89 meter per seconde. Een afstand van 5 meter tot een voorganger wordt bij die snelheid in 0,13 seconde overbrugd. De reactietijd van een gezonde alerte bestuurder is volgens algemene ervaringsgegevens 1 seconde. Die kan oplopen tot 1,5 of zelfs 2 seconden voor minder alerte bestuurders.
De omstandigheid dat de agent zou hebben gezegd dat de afstand die eiser tot zijn voorganger hield niet zó kort was dat daarvoor een boete moest worden opgelegd, betekent, wat daarvan ook zij, niet dat het CBR de te korte afstand niet aan het opleggen van deelname aan de EMG ten grondslag mocht leggen. Zoals eiser ter zitting ook hefet opgemerkt, heeft de agent wel tegen hem gezegd dat een melding aan het CBR zou worden gedaan, zodat hij kon vermoeden dat ook deze herhaaldelijk begane verkeersfout niet zonder gevolgen zou blijven. Deelname aan een EMG bestuursrechtelijke maatregel, die losstaat van een eventuele strafrechtelijke gevolgen van verkeersgedrag.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat het CBR zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser tijdens één rit verschillende gedragingen als genoemd in de bijlage bij de Regeling heeft verricht, namelijk te hard rijden en op te korte afstand tot zijn voorganger. Alleen al deze gedragingen zijn voldoende voor het opleggen van deelname een EMG, omdat daarmee is voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 131, eerste lid, aanhef en onder a, van de WVW gelezen in samenhang met artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling.
5.5.
Zelfs als het eiser vanwege de door hem geschetste omstandigheden niet zou kunnen worden aangerekend dat hij geen enkele keer bij het wisselen van baan de richtingaanwijzer heeft gebruikt, en die gedraging daarom buiten beschouwing zou moeten worden gelaten, zou dat niet kunnen leiden tot het oordeel van de rechtbank dat het CBR eiser ten onrechte deelname aan de EMG heeft opgelegd. De rechtbank laat eisers gronden over het herhaaldelijk niet gebruiken van de richtingaanwijzer daarom buiten bespreking.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van het CBR om eiser verplichte deelname aan de EMG op te leggen in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 12 september 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a.. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. (…)
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 2
1. Een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.
Artikel 3
1. Feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 2 kunnen blijken uit:
a. eigen waarneming en gegevens afkomstig van de politie;
b. (…)
Artikel 14
1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag;
b. (…);
Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
A. Rijvaardigheid en rijgedrag
III. rijgedrag
3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:
a. a) rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;
b) (…);
d) op te korte afstand volgen van voorliggers;
e) (…)
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a. (…)
e. het gebruik van lichten en geven van signalen; (…)

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2438