ECLI:NL:RBZWB:2024:6174

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
02/325381-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verlengde uitvoer van heroïne met overschrijding van de redelijke termijn

Op 4 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 december 2021 te Hazeldonk, gemeente Breda, opzettelijk ongeveer 4,93 kilogram heroïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van verdovende middelen, zoals bedoeld in de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 34 maanden geëist, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank achtte de vordering van de officier van justitie passend en legde de verdachte een gevangenisstraf van 34 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank verwierp de verzoeken van de verdediging om vrijspraak en om getuigen te horen, en concludeerde dat er geen sprake was van vormverzuim. De verdachte had geen openheid van zaken gegeven en had gelogen over zijn betrokkenheid bij de heroïne. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de schadelijke gevolgen van de handel in harddrugs voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/325381-21
vonnis van de meervoudige kamer van 4 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. R.L. Vermeulen, advocaat te Utrecht, waarnemend advocaat voor
mr. R.D.A. van Boom.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 27 juni 2024 en 21 augustus 2024, waarbij de officier van justitie mr. M.P. de Graaf en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer of het vervoer van 4.93 kilogram heroïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten
laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit, omdat het door verdachte geschetste alternatieve scenario, namelijk dat de broer de werkelijke eigenaar en regelmatige gebruiker van de Opel Insignia was, niet kan worden uitgesloten. Evenmin heeft verdachte opzet gehad op de aanwezigheid van verdovende middelen. Subsidiair kan enkel bewezen worden verklaard dat sprake is van “een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne”. Meer subsidiair wordt verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om te onderzoeken welke feiten en omstandigheden hebben geleid tot opname van de Opel Insignia in het referentiebestand van de politie (het ANPR-systeem) en om de (meegebrachte) getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] te horen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op 2 december 2021 kregen verbalisanten in burger op de A16 ter hoogte van de oprit Rijsbergen een ‘ANPR-hit’ op een voertuig met Belgisch [kenteken] . De verbalisanten hielden het voertuig staande en controleerden het voertuig bij de verzorgingsplaats Hazeldonk-West. Het voertuig werd bestuurd door verdachte en de broer van verdachte, [naam] , was aanwezig als bijrijder. Op de vraag aan verdachte of hij verboden goederen, zoals drugs, in het voertuig had liggen, antwoordde verdachte ontkennend en hij verklaarde dat alle goederen in de auto van hem waren. De verbalisanten doorzochten, met toestemming van verdachte, het voertuig en troffen in de kofferbakruimte een verborgen ruimte aan. In deze ruimte bevonden zich drie blokken met bruin poeder. Uit onderzoek door het NFI blijkt dat deze blokken heroïne bevatten. Het totale netto gewicht van de blokken bedroeg 4,93 kilogram.
Wetenschap en beschikkingsmacht
Toen verdachte staande werd gehouden verklaarde hij dat de auto van hem was. Dit wordt ondersteund door de - op grond van een Europees Onderzoeksbevel ( [nummer] ) - uit België verkregen informatie waaruit volgt dat verdachte op 28 juni 2021 een voertuig met [kenteken] heeft ingeschreven. Op 22 januari 2022, enige tijd na de aanhouding van verdachte, is de nummerplaat geschrapt nadat verdachte deze als verloren had opgegeven. In zijn verhoor bij de politie én bij de rechter-commissaris bevestigde verdachte nogmaals dat de auto van hem was en dat zijn broer er niks mee te maken had. Ook de broer van verdachte, [naam] , verklaarde bij de politie dat de auto van verdachte was.
In het algemeen gaat de rechtbank ervan uit dat een bestuurder die ook eigenaar is van de auto wetenschap heeft van de daarin aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in zijn machtssfeer bevinden, behoudens contra-indicaties. Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
(Pas) in een brief van 16 november 2022 heeft verdachte een alternatief scenario geschetst. Volgens verdachte heeft hij de Opel Insignia op verzoek van zijn broer op zijn naam gezet, terwijl zijn broer de gebruiker was van de auto. Hijzelf wist niets van de verborgen ruimte en de daarin aanwezige blokken heroïne. Over de rit naar Rotterdam verklaarde hij dat zijn broer ‘even naar vrienden in Rotterdam moest’. Verdachte had de auto bestuurd, omdat zijn broer rugproblemen had, en had deze ergens geparkeerd. Zijn broer ging naar zijn vrienden en zou na vijftien à twintig minuten weer terugkomen. Verdachte was niet meegegaan naar deze vrienden, maar was buiten een rondje gaan lopen. Dit deed hij omdat zijn broer de auto op slot had gedaan en de sleutel mee had genomen, aldus verdachte. Toen hij terug bij de auto kwam, was zijn broer al bij de auto. Vlak daarvoor zou zijn broer de blokken heroïne in de verborgen ruimte hebben gelegd, welke ruimte zijn broer ergens tussen juni en december 2021 zonder zijn medeweten zou hebben ingebouwd, zo vermoedt verdachte.
De rechtbank acht het alternatieve scenario van verdachte volstrekt onaannemelijk. Donderdag 2 december 2021 was een dag met onder meer (hagel)buien en lage temperaturen, zodat het niet geloofwaardig is dat verdachte zijn broer de auto op slot heeft laten doen en de sleutel heeft laten meenemen, waardoor hij gedwongen werd om ’s avonds, in het donker en in de kou ten minste vijftien minuten in zijn eentje een rondje te lopen.
Daarnaast heeft verdachte het alternatieve scenario pas gepresenteerd op 16 november 2022, bijna een jaar nadat het feit heeft plaatsgevonden en vlak nádat de zaak van zijn broer is geseponeerd en deze niet langer als verdachte wordt aangemerkt. Het scenario is verder niet alleen tegenstrijdig met zijn eerdere mededeling aan de politie dat hij vanuit België naar Den Haag op en neer was gereden, maar ook met de verklaringen die hij heeft afgelegd bij de politie en bij de rechter-commissaris, en met de verklaring die zijn broer bij de politie heeft afgelegd. Bovendien was verdachte op 2 december 2021 de bestuurder van het voertuig en blijkt uit de door hem overgelegde stukken van de verzekeringsmaatschappij dat hij daar heeft aangegeven dat hij de regelmatige gebruiker van het voertuig was.
Omdat verdachte het voertuig heeft bestuurd en de auto op zijn naam stond gesteld, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van en de beschikkingsmacht had over de pakketten, en daarmee de heroïne, in de verborgen ruimte. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte met het vereiste opzet heeft gehandeld.
Gelet op de bevindingen van het NFI acht de rechtbank niet bewezen dat sprake is van ‘ongeveer 4,93 kilo
heroïne’. Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van ’ongeveer 4,93 kilo van
een materiaal bevattende heroïne’.
De verlengde uitvoer van verdovende middelen
De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet waarin staat vermeld dat onder ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’ van verdovende middelen, mede wordt verstaan ‘het met bestemming naar het buitenland vervoeren’. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm kan worden afgeleid dat verdachte de bedoeling had om met de heroïne in de auto naar België te rijden en deze dus buiten het grondgebied van Nederland te brengen. Verdachte beschikt over de Belgische nationaliteit, is woonachtig in België en reed in een auto met Belgisch kenteken richting de Belgische grens. Bovendien is er op de A16 na de afrit Hazeldonk-West geen afrit meer op Nederlands grondgebied. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte voornemens was om de heroïne buiten het grondgebied van Nederland te brengen en dat sprake is van (verlengde) uitvoer in de zin van de Opiumwet.
Voorwaardelijke verzoeken
Het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw om te onderzoeken welke feiten en omstandigheden hebben geleid tot opname in het referentiebestand is niet voldoende onderbouwd. De officier van justitie heeft toestemming gegeven voor de plaatsing in het ANPR-systeem en dat is voldoende om een kenteken in het referentiebestand op te nemen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de zaak ten behoeve van onderzoek aan te houden. Dat geldt ook voor het voorwaardelijke verzoek om de (meegebrachte) getuigen te horen, aangezien dat verzoek gelet op de vaststaande feiten niet noodzakelijk is voor de beantwoording van de vragen van 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering en bovendien niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak ten behoeve van het horen van de getuigen aan te houden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 december 2021 te Hazeldonk, gemeente Breda, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 4,93 kilo van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vierendertig maanden met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij in aanmerking genomen dat de redelijke termijn is overschreden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt, gelet op de bepleite vrijspraak, primair geen straf aan verdachte op te leggen. Subsidiair wordt verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast moet in strafmatigende zin rekening worden gehouden met het vormverzuim dat de politie bij de aanhouding van verdachte handboeien heeft gebruikt en het feit dat niet bewezen kan worden dat sprake is van 4.93 kilo heroïne, maar slechts van een “hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne”.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden (vul de feitaanduidingen in)van verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van bijna vijf kilogram heroïne. De rechtbank beschouwt dit als een ernstig feit. Harddrugs zijn stoffen die sterk verslavend werken en die schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien heeft de handel in harddrugs veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg. Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland worden de internationale handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Daarbij gaat het onder meer om criminele geldstromen die verweven raken met de reguliere economie en fysiek geweld als gevolg van conflicten tussen criminele personen en/of groepen. Bovendien is het plegen van deze delicten schadelijk voor de reputatie van Nederland in het buitenland. Verdachte kan als exporteur van de heroïne mede verantwoordelijk worden gehouden voor deze gevolgen. Verdachte heeft zich om deze gevolgen niet bekommerd en heeft geen verantwoordelijkheid willen nemen voor het bewezen verklaarde feit. Hij heeft hierover tegen meerdere autoriteiten gelogen en geen openheid van zaken gegeven. Voor een andere straf dan een gevangenisstraf ziet de rechtbank dan ook geen ruimte.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de Landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor het uitvoeren van heroïne, bij een hoeveelheid tussen de 4.000 en 5.000 gram, geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 36 tot 38 maanden. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 mei 2024 volgt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen in Nederland.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 3 december 2021, omdat verdachte op dat moment in verzekering is gesteld.(maak een keuze) Tot aan de datum van dit vonnis is een periode van drie jaar en negen maanden (maak een keuze)verstreken.
Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. Daarom zal als compensatie de onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden gematigd.
Vormverzuim?
De verdediging heeft aangevoerd dat in strafmatigende zin rekening moet worden gehouden met het gebruik van handboeien bij de aanhouding van verdachte, terwijl daarvoor geen aanleiding bestond. Hoewel de politie niet heeft gemotiveerd waarom zij tot het gebruik van transporthandboeien is overgegaan, overweegt de rechtbank, mede gelet op de toelichting van de officier van justitie ter zitting op dit punt, dat de politie dit uit veiligheidsoverwegingen heeft gedaan omdat zij niet wist wat voor persoon zij achter in de auto, in een niet apart afgesloten compartiment, vervoerde. Naar het oordeel van de rechtbank is dit voldoende aanleiding om transporthandboeien aan te leggen en is geen sprake van een vormverzuim.
Zuiverheidspercentage
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het zuiverheidspercentage van de drugs niet bepalend is voor de strafmaat. De rechtbank houdt daarom niet in strafmatigende zin rekening met het zuiverheidspercentage van de aangetroffen heroïne.
Conclusie rechtbank
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. Zij zal dan ook aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vierendertig (34) maanden opleggen. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal hierop in mindering worden gebracht. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vierendertig (34) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. D.S.G. Froger en
mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 september 2024.
Mr. Froger en de griffier zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 2 december 2021 te Hazeldonk, gemeente Breda, althans in Nederland, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 4,93 kilo heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 december 2021 te Hazeldonk, gemeente Breda, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of vervoerd ongeveer 4,93 kilo heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet )