ECLI:NL:RBZWB:2024:6160

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
02-077964-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verkrachting, bewezenverklaring poging tot zware mishandeling na Tinderdate

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 september 2024, stond de verdachte terecht voor de verdenking van verkrachting en poging tot zware mishandeling van het slachtoffer, met wie hij een Tinderdate had. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde verkrachting, omdat er onvoldoende wettig bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. De verklaringen van het slachtoffer werden niet voldoende gesteund door ander bewijs, wat leidde tot de vrijspraak voor dit feit.

Echter, de rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen. De verdachte had het slachtoffer op 18 maart 2023 in haar woning meermalen hard in het gezicht geslagen, wat leidde tot letsel. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans had genomen om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 42 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 100 uren.

Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, een schadevergoeding toegewezen van in totaal € 2.114,64, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij voor een deel niet-ontvankelijk was, maar dat de gevorderde schadevergoeding voor het bewezen verklaarde feit wel toewijsbaar was. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, zodat het CJIB de inning van de schadevergoeding zou verzorgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-077964-23
vonnis van de meervoudige kamer van 3 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. B.W.C. van Geet, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] heeft verkracht, dan wel geprobeerd heeft zwaar te mishandelen, dan wel mishandeld heeft.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte van de primair tenlastegelegde verkrachting vrijgesproken moet worden. Wel acht hij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is ten aanzien van de primair tenlastegelegde verkrachting van mening dat de verdenking enkel uit de aangifte volgt. Er is geen steunbewijs. Daarnaast zijn de verklaringen van [slachtoffer] onvoldoende betrouwbaar. Verdachte moet vrijgesproken worden van dit primair tenlastegelegde feit.
Ook ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Niet kan worden vastgesteld dat met de gedragingen van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Verdachte dient van dit subsidiaire feit vrijgesproken te worden.
De verdediging refereert zich ten aanzien van een bewezenverklaring van de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 18 maart 2023 te [plaats] op uitnodiging in de woning van [slachtoffer] is. Na een gezellige avond wordt [slachtoffer] uit het niets hard in het gezicht geslagen door verdachte. Zij probeert weg te komen, maar zij wordt meermalen door hem hard op haar hoofd en gezicht geslagen.
Door verdachte is verklaard dat hij en [slachtoffer] op die avond met wederzijds goedvinden seks hebben gehad, waarbij ook sprake was van vaginale penetratie. Ten aanzien van het geweldsaspect kan hij zich bij de politie niets meer herinneren, maar ter zitting heeft verdachte verklaard dat het – gelet op het ontstane letsel en de omstandigheid dat niemand anders in de woning was op dat moment - niet anders kan zijn dan dat hij geweld heeft gebruikt jegens [slachtoffer] .
[slachtoffer] heeft aangifte van verkrachting gedaan. Zij heeft verklaard dat zij tijdens het geweld, dat op haar werd uitgeoefend, tegen haar wil door verdachte gepenetreerd is. Zij heeft daar niet meteen over verklaard, maar uiteindelijk heeft zij hierover wel meerdere verklaringen afgelegd. Deze verklaringen zijn gedetailleerd en consistent.
Steunbewijs
De rechtbank moet evenwel ook beoordelen of de aangifte van [slachtoffer] in voldoende mate wordt ondersteund door een ander zelfstandig bewijsmiddel. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het bewijs, dat een verdachte een tenlastegelegd feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of alleen op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. De toets die de rechtbank moet toepassen, omvat dan ook geen oordeel over de betrouwbaarheid van de door de aangever afgelegde verklaring. Ook al is de verklaring van de aangever nog zo betrouwbaar, er moet ook voldoende steunbewijs zijn om het tenlastegelegde bewezen te kunnen verklaren. In zedenzaken, zoals deze, doet zich vaak de situatie voor dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de bewuste handelingen. Uit vaste rechtspraak kan worden afgeleid dat in zedenzaken niet is vereist dat de aanranding als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring (aangeefster) heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
Ondanks dat de rechtbank geen reden heeft om aan de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen, bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete steun in andere bewijsmiddelen. Nu er onvoldoende wettig bewijs is, zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van de primair tenlastegelegde verkrachting.
Poging zware mishandeling
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte het voorwaardelijk opzet had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij uit het niets door verdachte geslagen werd. Dat slaan is niet bij één keer gebleven, maar bestond uit haar meermalen met kracht slaan op voornamelijk haar hoofd en gezicht. In de forensisch medische letselrapportage wordt geconcludeerd dat
het geconstateerde letsel past bij een multipele stompe krachtsinwerking. Hierbij had ernstiger letsel kunnen ontstaan in de vorm van breuken in het aangezicht. Het totale letselbeeld past bij meerdere stompe krachtinwerkingen. Gezien de aard en locatie van het letsel bij [slachtoffer] heeft binnen de gevaarsetting een reële mogelijkheid bestaan op (nog) ernstiger letsel van naburig gelegen orgaan -of weefselstructuren, zoals bijvoorbeeld breuken van het aangezicht en/of de hersenen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte door [slachtoffer] onverwachts op deze brute wijze aan te vallen, bewust de aanmerkelijke kans heeft genomen dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel op had kunnen lopen. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair:
op 18 maart 2023 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met kracht tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien weken met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een strafoplegging wordt verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorgesteld wordt om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de in voorarrest doorgebrachte tijd. Dit kan aangevuld worden met een taakstraf en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Zij is daarbij met name meermalen hard in het gezicht geslagen. Uit de foto’s, de letselbeschrijving en de slachtofferverklaring in het dossier blijkt wel dat dit met een heftigheid is gebeurd, die letterlijk en figuurlijk de nodige sporen bij [slachtoffer] heeft achtergelaten. Door zo te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van [slachtoffer] . Wat een leuke avond had moeten worden, eindigde voor [slachtoffer] onverwachts in een nachtmerrie. Bovendien zijn meerdere buurtbewoners, op nare wijze geconfronteerd met de directe gevolgen van het geweld, nu zij [slachtoffer] hebben horen roepen en op straat hebben gezien. Het handelen van de verdachte zal bij hen gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt. Ook in algemene zin draagt een dergelijk gewelddadig optreden bij aan de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent verdachte dit zeer aan. Zowel tijdens het onderzoek door de politie als tijdens de zitting is niet duidelijk geworden wat verdachte bewogen heeft tot deze geweldsuitbarsting
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hij is in Nederland nooit eerder veroordeeld voor een geweldsfeit.
De voorlopige hechtenis van verdachte is op 30 maart 2023 geschorst onder algemene en bijzondere voorwaarden. Verdachte is de afspraken goed nagekomen en hij is niet meer met justitie in aanraking gekomen.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij inmiddels een vast arbeidscontract heeft en dat hij ook een vaste relatie heeft. Ook geeft hij aan te zijn gestopt met het drinken van alcohol, wat volgens hem de oorzaak moet zijn geweest van het geweld.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het feit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel op zijn plaats is. De persoonlijke omstandigheden van verdachte maken dat de rechtbank af zal wijken van de vordering van de officier van justitie.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 42 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend. De rechtbank legt het voorwaardelijk strafdeel op om verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf is gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Dat betekent dat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft en dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
Daarnaast legt rechtbank een taakstraf van 100 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 50 dagen hechtenis, op. Dit om de ernst van het feit te benadrukken.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 10.730,25, waarvan € 730,25 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, voor het primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft verdachte van het primair tenlastegelegde feit vrijgesproken, maar wel is zij gekomen tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft bij het beoordelen van de vordering van de benadeelde partij gekeken of de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg kan zijn van het bewezenverklaarde feit.
Materiële schade
De gevorderde kosten zijn voldoende onderbouwd en zijn een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit, met uitzondering van de apotheekkosten betreffende het medicijn Engerix-B vaccin. Dit medicijn wordt gebruikt om een infectie met hepatitis B te voorkomen bij seksaccidenten. Nu verdachte van de primair tenlastegelegde verkrachting wordt vrijgesproken, wordt de benadeelde partij voor de kosten a € 115,61 niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De rechtbank zal het bedrag van € 614,64 aan materiële schade toewijzen.
Immateriële schade
Namens [slachtoffer] is aangegeven dat zij, vanwege de impact die de gebeurtenis op haar heeft gehad, er nog niet klaar voor was om met een psycholoog te praten. Zij ervaart nog veel klachten. De rechtbank constateert dat de vordering van [slachtoffer] weinig tot geen onderbouwing geeft voor psychisch letsel, maar het is wel een gegeven dat zij in de veiligheid van haar eigen woning door verdachte is aangevallen. Het is dan ook voorstelbaar dat dit een heftige impact op [slachtoffer] heeft gehad. Er zijn ter onderbouwing van het schadebedrag uitspraken aan de vordering toegevoegd. De rechtbank is echter van oordeel dat die zaken niet volledig overeenkomen met het bewezen verklaarde feit in deze zaak. Gelet op de bewezenverklaring, de omstandigheden van het geval en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van
€ 1.500,- billijk. Voor het overige wordt [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal over de toegewezen schade (in totaal € 2.114,64) de wettelijke rente toewijzen, met ingang van de dag waarop het feit is gepleegd en de schade is ontstaan, te weten: 18 maart 2023.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder het primaire tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Subsidiair:Poging tot zware mishandeling.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 2.114,64, waarvan € 614,64 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
, € 2.114,64te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente,
vanaf
18 maart 2023tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
31 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.T. Poort, voorzitter, mr. D. van Kralingen en
mr. D.H. Hamburger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 september 2024.
Mr. R.T. Poort is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.