ECLI:NL:RBZWB:2024:6158

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
02-076263-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling van een politieagent met bewezenverklaring van bedreiging en vernieling

Op 3 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot zware mishandeling van een politieagent. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar heeft wel de bedreiging van de politieagent bewezen verklaard. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan het beschadigen van een autoportier en het vernielen van een hek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, wat heeft geleid tot ontslag van alle rechtsvervolging. In plaats van een strafoplegging is er een zorgmachtiging verleend. De rechtbank heeft ook overwogen dat het mogelijk is om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, ondanks het ontslag van rechtsvervolging, omdat er een zorgmachtiging is afgegeven. De benadeelde partij, een politieagent, heeft een schadevergoeding van € 580,- toegewezen gekregen voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van een andere benadeelde partij afgewezen, omdat de verdachte van dat feit was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-076263-22
vonnis van de meervoudige kamer van 3 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: de auto van [benadeelde 1] heeft beschadigd;
feit 2: een hek van [benadeelde 2] heeft vernield;
feit 3: geprobeerd heeft brigadier van politie [benadeelde 3] zwaar te mishandelen, dan wel hem te bedreigen dan wel zich gevaarlijk heeft gedragen op de openbare weg;
feit 4: [benadeelde 4] heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1, 2, 3, primair en 4 heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien feit 3 is de verdediging van mening dat verdachte voor de onder het primaire tenlastegelegde poging tot zware mishandeling vrijgesproken moet worden. Het is niet waarschijnlijk te achten dat verdachte de aanmerkelijk kans dat hij zelf het leven kon laten op de koop toe heeft genomen. Het voorwaardelijk opzet kan niet bewezen worden verklaard. Wel kan de onder feit 3, subsidiair tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Dat geldt niet voor de onder feit 4 tenlastegelegde bedreiging. De woorden die gebruikt zijn en in de tenlastelegging zijn opgenomen, kunnen niet als bedreigend worden gekwalificeerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3 stelt de rechtbank vast dat verdachte met hoge snelheid op de weghelft voor de hem tegemoetkomend verkeer heeft gereden. Uit de verklaring van verdachte bij de politie blijkt echter dat verdachte er van uitging dat de bestuurder van de hem tegemoet rijdende auto, te weten de heer [benadeelde 3] , uit zou gaan wijken. Ook geeft hij in die verklaring aan dat hij de intentie had iedereen te sparen en dat hij het ultieme dreigement deed. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de intentie van verdachte was om te bedreigen en niet om iemand zwaar lichamelijk letsel dan wel de dood te bezorgen, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel bij de heer [benadeelde 3] heeft aanvaard dan wel het risico dat die kans zich zou verwezenlijken op de koop toe heeft genomen. Verdachte wordt dan ook van de onder feit 3, primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling vrijgesproken. Wel acht de rechtbank de onder 3 subsidiair tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal verdachte ten aanzien van feit 4 ook vrijspreken. De in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen kunnen in beginsel bedreigend van aard zijn. Onduidelijk is echter wat normaal gesproken het gewenste gevolg is met het gebruiken van deze woorden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die bewoordingen op zichzelf genomen niet noodzakelijkerwijs altijd gericht op het dreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel op een zware mishandeling nu de bewoordingen daarvoor te algemeen van aard zijn en te veel betekenissen kunnen hebben.. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat - ook rekening houdende met de in deze zaak aanwezige feiten en omstandigheden - die context alleen niet voldoende is voor het kunnen komen tot een strafbare bedreiging, zodat die bedreiging niet bewezen kan worden verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 27 maart 2022 te [plaats 1] , gemeente Steenbergen, opzettelijk en wederrechtelijk een auto die aan [benadeelde 1] toebehoorde heeft beschadigd.
2
op 27 maart 2022 te [plaats 2] opzettelijk en wederrechtelijk een hek, dat aan [benadeelde 2] toebehoorde, heeft vernield.
3, subsidiair:
op 27 maart 2022 te [plaats 2] [benadeelde 3] (brigadier bij de Eenheid Zeeland-West-Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een personenauto met een hoge snelheid op de weghelft
bestemd voor het tegemoetkomend verkeer, in de richting van genoemde [benadeelde 3]
is gereden en blijven rijden zonder (voldoende) zijn snelheid te minderen/te remmen, ten gevolge waarvan die [benadeelde 3] heeft moeten uitwijken naar de naastgelegen berm.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
5.2.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officier van justitie acht verdachte op grond van de rapportage van de deskundige volledig ontoerekeningsvatbaar. Hij vordert verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht verdachte ook volledig ontoerekeningsvatbaar en bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak [de psychiater] een rapport heeft uitgebracht. Uit dit rapport blijkt dat de psychiater van mening is dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, die is te omschrijven als een bipolaire-I-stoornis. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was eveneens sprake van die bipolaire stoornis. De psychiater geeft aan dat verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten zo manisch-psychotisch ontregeld was dat hij geen enkele sturing meer kon geven aan zijn gedragingen en zijn gedragskeuzen. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde in zijn geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige ten aanzien van de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte met betrekking tot de aan hem tenlastegelegde feiten over. Zij acht verdachte daarom niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De benadeelde partij

6.1
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 580,- aan immateriële schade voor feit 3.
De rechtbank heeft bij beslissing van heden in de zaak met rekestnummer C/02/424999 / FA RK 24/3456, welk verzoek tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden. De raadsman heeft aangevoerd dat bij een ontslag van alle rechtsvervolging in combinatie met het niet afgeven van een zorgmachtiging ten aanzien van de benadeelde partij gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht geen schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd nu er geen sprake is van een veroordeling in de zin van de wet.
Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel echter evengoed mogelijk nu in deze zaak wel een zorgmachtiging is afgegeven, zoals hiervoor benoemd. De rechtbank wijst daarbij op een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 april 2021 (ECLI:NL:GSAMS:2021:1217). Het gerechtshof heeft hierin overwogen dat de wetgever door de invoering van de zorgmachtiging niet heeft bedoeld een wijziging ten nadele aan te brengen in de positie van de benadeelde partij. Omdat met het afgeven van de zorgmachtiging een equivalent van het vervallen artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht is verstrekt, is de benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering en kan ook een schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 580,- aan immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
6.2
De benadeelde partij [benadeelde 4] vordert een schadevergoeding van € 324,- aan immateriële schade voor feit 4.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 3, primair en 4 tenlastegelegde feiten;

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 2: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 3: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 580,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 27 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 3] (feit 3), € 580,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente,
vanaf
27 maart 2022tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
11 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 4] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. R.T. Poort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 september 2024.
Mr. D. van Kralingen en mr. R.T. Poort zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.