ECLI:NL:RBZWB:2024:6150

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
02/143946-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van verkrachting en aanranding met gevangenisstraf

Op 4 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en aanranding. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging, die betrekking had op twee zedendelicten gepleegd op 24 april 2022, wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangifte van het slachtoffer, ondersteund door getuigenverklaringen en WhatsApp-berichten van de verdachte waarin hij spijt betuigde.

De rechtbank overwoog dat in zedenzaken de verklaring van het slachtoffer, indien ondersteund door voldoende bewijs, kan leiden tot een bewezenverklaring. De rechtbank achtte de verklaring van de aangeefster geloofwaardig en betrouwbaar, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 7.500,00 aan immateriële schade aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De beslissing berustte op de artikelen 36f, 55, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, met mr. E.B. Prenger als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/143946-23
vonnis van de meervoudige kamer van 4 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en aanranding van [aangeefster] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide aan hem ten last gelegde feiten. Hij baseert zich daarbij op de aangifte. Deze is betrouwbaar en wordt ondersteund door de app-berichten in het dossier en de waarnemingen van de psycholoog en moeder van aangeefster.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er wordt niet betwist dat sprake is geweest van geslachtsgemeenschap, maar wel dat dit tegen de wil van aangeefster was en dat sprake is geweest van dwang in de vorm van geweld, andere feitelijkheden of bedreiging. Het dossier biedt onvoldoende ondersteuning voor de verklaringen van aangeefster op dit vlak. Er is daarmee onvoldoende wettig maar bovenal ook onvoldoende overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te kunnen komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Aan verdachte zijn twee zedendelicten ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer en een veronderstelde dader. Indien de veronderstelde dader ontkent, moet de rechter allereerst beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De Hoge Raad heeft het belang van deze bepaling bij herhaling onderstreept door te overwegen dat deze strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daar staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaring van de aangever voldoende wettig bewijs kan opleveren.
De vraag die de rechtbank dan ook eerst moet beantwoorden, is of de verklaring van aangeefster dat zij door verdachte verkracht en aangerand is, voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaring van haar moeder, die haar eigen waarnemingen bij de thuiskomst van haar dochter, en dus direct na het gebeuren, weergeeft. Zij verklaart dat aangeefster bij thuiskomst huilde, gespannen was en direct wilde gaan douchen. Ook wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de bevindingen van haar psycholoog, die eveneens haar eigen waarnemingen weergeeft van de heftige fysieke reacties die zij bij aangeefster ziet wanneer zij met elkaar over het seksueel geweld spreken. De rechtbank ziet eveneens ondersteuning voor de verklaring van aangeefster in de WhatsApp-berichten die verdachte naar aangeefster heeft verstuurd, nadat zij naar huis was gegaan. Verdachte laat aangeefster daarin meermaals weten spijt te hebben van zijn handelen. Ten slotte wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de verklaring van verdachte ter zitting dat de door aangeefster genoemde en in de tenlastelegging opgenomen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
Verdachte heeft verklaard dat de seks tussen hem en aangeefster met haar instemming en niet met enige dwang heeft plaatsgevonden. De door verdachte na de seks aan aangeefster verzonden berichten en de toestand waarin de moeder van aangeefster haar thuis zag komen, zijn echter niet te rijmen met het scenario van verdachte waarin niets tegen de zin van aangeefster zou hebben plaatsgevonden. De berichten en de waarnemingen van de moeder van aangeefster passen daarentegen goed bij de verklaring van aangeefster over de gang van zaken.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster consistent en gedetailleerd heeft verklaard over zowel de omstandigheden rondom de seksuele handelingen als over die seksuele handelingen zelf. De verklaring wordt door voornoemde bewijsmiddelen ondersteund.
De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen en acht die verklaring geloofwaardig en betrouwbaar.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank bij de beoordeling van het bewijs uitgaat van de verklaring van aangeefster en niet die van verdachte.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank de verkrachting en aanranding van aangeefster zoals ten laste gelegd onder feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 24 april 2022 te [plaats] , door geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , immers heeft hij, verdachte,
- zijn penis in de vagina van die [aangeefster] gebracht
en bestaande dat geweld uit
- het (met kracht) vastpakken van de (onder)arm van die [aangeefster] en
- (vervolgens) die [aangeefster] op zijn, verdachtes, bed trekken en
- bovenop het lichaam van die [aangeefster] te gaan liggen;
2.
op 24 april 2022 te [plaats] , door geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het aanraken en vastpakken van de borsten en de billen van die [aangeefster] ,
en bestaande dat geweld uit
- het (met kracht) vastpakken van de (onder)arm van die [aangeefster] en
- (vervolgens) die [aangeefster] op zijn, verdachtes, bed trekken en
- bovenop het lichaam van die [aangeefster] te gaan liggen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden. Hij houdt daarbij rekening met de voor het openbaar ministerie geldende richtlijnen en met een overschrijding van de redelijke termijn van vijf maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ook is verdachte first offender en is sprake van een oud feit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting en aanranding. Dit zijn ernstige strafbare feiten. Met zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster ernstig geschonden. In zijn algemeenheid is verkrachting een schokkende, ingrijpende en beangstigende gebeurtenis die vaak langdurig fysieke, psychische en emotionele gevolgen heeft voor het slachtoffer. Dat de gedragingen van verdachte ook op aangeefster een enorme impact hebben gehad, blijkt uit de door haar ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring.
De rechtbank slaat acht op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 29 juli 2024 dat over verdachte is opgemaakt. Hierin worden geen problemen gesignaleerd. Verdachte kent geen huisvestingsproblemen en woont niet in de leefomgeving van aangeefster. De kans dat hij haar zal treffen, is dan ook klein. Er zijn geen bijzonderheden geconstateerd wat betreft de alcoholconsumptie van verdachte. Ook is geen sprake van drugsgebruik, gokken of een seksverslaving. Gelet op het ontbreken van een hulpvraag, zijn momenteel geen aankno-pingspunten aanwezig voor reclasseringsbemoeienis of een gedragsinterventie.
Gelet op de aard en ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een gevangenisstraf kan worden volstaan. De rechtbank stelt vast dat sprake is van eendaadse samenloop van verkrachting en aanranding. Het zwaartepunt bij het bepalen van de strafmaat ligt bij de verkrachting. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank daarom als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor een verkrachting en acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin wordt voor verkrachting met een beperkte mate van dwang in beginsel uitgegaan van een gevangenisstraf van 24 maanden.
De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met overschrijding van de redelijke termijn. Bij de berechting van een strafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank merkt het eerste politieverhoor van verdachte op 25 mei 2023 aan als een zodanige handeling. Er is daarmee dus geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 25.000,00 aan immateriële schade voor feiten 1 en 2, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 7.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 april 2022 tot aan de dag der voldoening, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 april 2022 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 55, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van
feit 1:verkrachting en
feit 2:feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 7.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster] (feiten 1 en 2), € 7.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
24 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 72 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven-van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 september 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 24 april 2022 te [plaats] , athans in Nederland
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van
handelingen, bestaande uit of mede bestaande uit het seksueel binnendringen van
het lichaam van die [aangeefster] ,
immers heeft hij, verdachte,
- zijn penis in de vagina van die [aangeefster] geduwd/gebracht
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of
die andere feitelijkheid uit
- het (met kracht) vastpakken van de (onder)arm van die [aangeefster] en/of
- (vervolgens) die [aangeefster] op zijn, verdachtes, bed trekken/duwen en/of
- bovenop het lichaam van die [aangeefster] te gaan liggen/zitten;
2.
hij op of omstreeks 24 april 2022 te [plaats] , althans in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid,
[aangeefster] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een ontuchtige
handeling, bestaande uit het aanraken en/of vastpakken van de borsten en/of de
billen van die [aangeefster] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of
die andere feitelijkheid uit
- het (met kracht) vastpakken van de (onder)arm van die [aangeefster] en/of
- (vervolgens) die [aangeefster] op zijn, verdachtes, bed trekken/duwen en/of
- bovenop het lichaam van die [aangeefster] te gaan liggen/zitten.