ECLI:NL:RBZWB:2024:6147

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
02/276968-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot moord, veroordeling voor poging tot doodslag met gevangenisstraf

Op 3 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee pogingen tot moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord, maar hem wel schuldig bevonden aan twee pogingen tot doodslag. De feiten vonden plaats op 22 oktober 2023, toen de politie werd opgeroepen naar een woning in [plaats] waar twee slachtoffers met steekwonden werden aangetroffen. De verdachte, die met de slachtoffers had gedronken, werd later in de woning aangetroffen met bloed op zijn armen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de slachtoffers, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet, gezien de aard van de verwondingen die met een mes waren toegebracht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 66 maanden op, met aftrek van voorarrest, en kende schadevergoedingen toe aan de slachtoffers. De benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], vorderden schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade, die grotendeels werd toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de blijvende gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/276968-23
vonnis van de meervoudige kamer van 3 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ( [land] )
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] al dan niet met vooropgezet plan, opzettelijk van het leven te beroven;
heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] , al dan niet met vooropgezet plan, opzettelijk van het leven te beroven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van de feiten 1 impliciet primair en 2 impliciet primair, zijnde de poging tot moord op [slachtoffer 1] en op [slachtoffer 2] .
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 impliciet subsidiair en 2 impliciet subsidiair heeft begaan, zijnde de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en op [slachtoffer 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging integrale vrijspraak bepleit van de feiten 1 en 2, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Subsidiair heeft de verdediging eveneens integrale vrijspraak bepleit van de feiten 1 en 2, omdat geen sprake is van voorbedachten rade, dan wel omdat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 impliciet primair en feit 2 impliciet primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 impliciet primair en het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Feit 1 impliciet subsidiair en feit 2 impliciet subsidiair
De rechtbank stelt de volgende feiten vast. Op 22 oktober 2023 omstreeks 23.25 uur komt de politie, na een melding, ter plaatse aan de [adres] te [plaats] . Zij ziet een schaars geklede man en vrouw op de grond liggen met steekwonden in hun lichaam. De slachtoffers blijken [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te zijn. [slachtoffer 1] heeft steekwonden ter hoogte van zijn buik en op zijn linkerzij en [slachtoffer 2] heeft een wond ter hoogte van haar navel, waardoor haar darmen zichtbaar zijn. Het bewustzijn is bij beiden verminderd. [slachtoffer 2] benoemt dat de dader nog in de woning op [nummer] aanwezig is. De politie treft in de keuken een man aan die met dubbele tong spreekt, onvast ter been is en bloed op zijn armen heeft. Deze man verklaart [naam] te heten. De politie ziet vervolgens meerdere bloedsporen in de woning, waaronder in een slaapkamer op de bovenverdieping, de overloop, de trap en de keuken. In de woning treft de politie geen andere personen aan. [slachtoffer 2] verklaart dat zij met haar vriend [slachtoffer 1] bij verdachte inwoont. [slachtoffer 1] en verdachte hebben die avond samen alcohol gedronken en na een handgemeen tussen hen gaan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op de bovenverdieping naar bed. [slachtoffer 2] wordt vervolgens later op de avond bij de slaapkamer met een mes in haar buik gestoken en ziet dat [slachtoffer 1] met een of meer messen in zijn buik en rug wordt gestoken. Beiden verlaten de woning om hulp te zoeken. De bloedsporen die buiten de woning worden aangetroffen wijzen daar ook op.
Uit het forensisch onderzoek en de geneeskundige verklaringen komt naar voren dat het letsel van [slachtoffer 1] zonder medische interventie zonder meer tot de dood had geleid. Het letsel bij [slachtoffer 2] was zonder medische interventie levensbedreigend geweest. Bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is sprake van blijvend zichtbare littekens van het primaire letsel en de medisch noodzakelijke operatie(s). De geschatte duur van genezing bedraagt voor [slachtoffer 1] een jaar en er is geen volledig herstel te verwachten. Voor [slachtoffer 2] is onbekend wat de genezingsduur is. Het letsel kan zijn ontstaan door perforerend geweld gericht op de huid met een scherprandig voorwerp, bijvoorbeeld maar niet gelimiteerd tot een mes. Het letsel kan zijn veroorzaakt door een mes of de scherf van een bierfles.
Tevens blijkt uit het forensisch onderzoek dat op twee keukenmessen sporen zijn aangetroffen. Op één mes is op het heft bloed aangetroffen dat
matchtmet DNA van [slachtoffer 2] en op één mes is DNA aangetroffen dat
matchtmet DNA van verdachte. In de nagelbemonsteringen van verdachte is DNA aangetroffen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Verdachte kan zich het incident niet herinneren en kan niet geloven dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een mes heeft gestoken. Volgens de verdediging is het opmerkelijk dat onder de nagels van verdachte geen bloed is aangetroffen. Er ontbreekt volgens de verdediging forensisch bewijs dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gestoken.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat verdachte degene is geweest die hen met een of meer messen heeft gestoken. [slachtoffer 2] verklaart dat verdachte haar heeft gestoken en dat zij heeft gezien dat [slachtoffer 1] ook door verdachte werd gestoken. [slachtoffer 1] wijst ook verdachte aan als degene die hem heeft gestoken. Bovendien herkennen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de messen uit de keuken en worden hun verklaringen door ander (forensisch) bewijs en het toegebrachte letsel ondersteund. Zo past het forensisch onderzoek naar de bloedsporen in de woning en daarbuiten bij de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en is onder de nagels van verdachte DNA dat
matchtmet beide aangevers aangetroffen. Daarbij komt dat niet is gebleken dat een vierde persoon ten tijde van het incident in de woning aanwezig was. Dat onder de nagels van verdachte geen bloed is aangetroffen, maakt dit oordeel niet anders.
Poging tot doodslag
De vraag die moet worden beantwoord is of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag op zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] . Daartoe moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting blijkt niet dat verdachte wilde dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dood gingen. Van vol opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] was dan ook geen sprake. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg van zijn handelen. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de romp kwetsbare en vitale organen van het menselijk lichaam en belangrijke (slag)aderen bevinden. Door met een mes in de romp van de slachtoffers te steken, bestaat de aanmerkelijke kans dat één of meer van deze vitale organen of aderen zouden worden geraakt en dat de slachtoffers als gevolg van de dan ontstane verwondingen zouden overlijden. Dit volgt ook uit het forensisch onderzoek en de geneeskundige verklaringen van de slachtoffers. Zij hebben beiden meerdere operaties moeten ondergaan om het toegebrachte letsel te herstellen. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging van verdachte heeft verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel ook bewust aanvaard en op de koop toegenomen. Immers heeft verdachte een onderhandse voorwaartse steekbeweging met een mes gemaakt in de richting van de buik van [slachtoffer 2] en steekbewegingen in de richting van de buik en rug van [slachtoffer 1] . Het verweer van de verdediging dat verdachte zich ten tijde van de daad niet bewust was van het toebrengen van dit letsel, verwerpt de rechtbank dan ook.
De rechtbank acht dan ook de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] (feit 1 impliciet subsidiair 1) en de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] (feit 2 impliciet subsidiair) wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 22 oktober 2023 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, met een of meer messen, in zijn bovenlichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 22 oktober 2023 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, eenmaal, met een mes, in haar buik, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit, gelet op het verweer, primair geen straf op te leggen. Subsidiair wordt bepleit te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden (vul de feitaanduidingen in)van verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee keer een poging tot doodslag door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die hij als vrienden beschouwde en die ook bij hem inwoonden, (meerdere keren) met een mes te steken, terwijl zij in hun slaapkamer waren. [slachtoffer 1] lag zelfs te slapen. De slachtoffers zijn de woning ontvlucht en hebben hulp gezocht bij buurtbewoners. Beide slachtoffers hebben blijvend en ernstig letsel opgelopen en ondervinden daarvan zowel lichamelijk als geestelijk nog steeds de gevolgen. Dit blijkt uit de toelichting op de vorderingen tot schadevergoeding. Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit het rapport van de forensisch arts volgt dat de gevolgen van het handelen van verdachte voor beide slachtoffers nog ernstiger had kunnen zijn. Zo had het letsel bij [slachtoffer 1] zonder medische interventie zonder meer tot de dood geleid en het letsel van [slachtoffer 2] was zonder medische interventie levensbedreigend geweest. Dat dit niet is gebeurd, is niet aan het handelen van verdachte te danken. Daarnaast neemt de rechtbank mee dat een dergelijk feit ook voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving zorgt. Dat verdachte zijn vrienden in hun woning, bij uitstek de plek waar zij zich het meest veilig horen te voelen, heeft aangevallen neemt de rechtbank hem erg kwalijk.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Nederlandse strafblad van verdachte van 25 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Ook in Polen is verdachte, blijkens zijn Poolse strafblad van 31 oktober 2023, niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Conclusies rechtbank
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. Zij zal dan ook aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zesenzestig maanden opleggen. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal hierop in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

7.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] , ter zake van feit 1 impliciet subsidiair. De benadeelde partij vordert, na wijziging, een vergoeding van € 10.665,38 aan materiële schade en een vergoeding van € 27.500,- aan immateriële schade.
7.1.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit, gelet op het verweer, primair de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair wordt verzocht de materiële kosten ziekenhuisdaggeldvergoeding, reiskosten bezoek zoon vanuit Polen naar Nederland ter bevordering van het herstel en de kosten zonder nut niet-ontvankelijk te verklaren. De kosten voor niet vergoede medicatie door buitenlandse zorgverzekeraar, de reiskosten, verlies zelfwerkzaamheid en verlies verdienvermogen worden niet betwist.
Ten aanzien van de immateriële schade wordt bepleit de vordering te matigen.
7.1.3
Beoordeling
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 1 impliciet subsidiaire feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte met dit bewezen verklaarde handelen onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De door de benadeelde gevorderde kostenposten: reiskosten, medicatie niet vergoed door buitenlandse zorgverzekeraar, verlies zelfwerkzaamheden en verlies verdienvermogen acht de rechtbank daarom toewijsbaar.
Dat geldt ook voor de kostenpost ziekenhuisdaggeldvergoeding, omdat door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd dat die kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Ook deze schade staat in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Dat die kosten behoren tot immateriële schade, zoals door de verdediging wordt aangevoerd, is de rechtbank onvoldoende gebleken.
Ten aanzien van de schadeposten reiskosten bezoek zoon vanuit Polen naar Nederland ter bevordering van het herstel en de kosten zonder nut zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. Dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending van het bewezenverklaarde door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat immateriële schade in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank een vergoeding van € 10.000,- billijk. Verdere behandeling van het overige deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 22 oktober 2023(vul de feitaanduidingen in).
Nu de vordering van de benadeelde partij grotendeels zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 20.236,38, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
7.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] , ter zake van feit 2 impliciet subsidiair. De benadeelde partij vordert, na wijziging, een vergoeding van € 1.961,23 aan materiële schade en een vergoeding van € 20.000,- aan immateriële schade.
7.2.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.2
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit, gelet op het verweer, primair de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair wordt verzocht de materiële kosten ziekenhuisdaggeldvergoeding, apotheekkosten medicijnen, reiskosten van moeder naar Nederland en kosten zonder nut niet-ontvankelijk te verklaren. De kosten voor het eigen risico zorgverzekering 2023, niet vergoede medicatie, de reiskosten en het verlies verdienvermogen worden niet betwist.
Ten aanzien van de immateriële schade wordt bepleit de vordering te matigen.
7.2.3
Beoordeling
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 2 impliciet subsidiaire feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De door de benadeelde gevorderde kostenposten: reiskosten, eigen risico zorgverzekering 2023 en verlies verdienvermogen. acht de rechtbank daarom toewijsbaar.
Dat geldt ook voor de kostenpost ziekenhuisdaggeldvergoeding, omdat door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd dat die kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Ook deze schade staat in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Dat die kosten behoren tot immateriële schade, zoals door de verdediging wordt aangevoerd, is de rechtbank onvoldoende gebleken.
Voor wat betreft de apotheekkosten medicijnen overweegt de rechtbank dat die door de verdediging zijn betwist. Niet duidelijk is of die kosten, al dan niet gedeeltelijk, zijn verweven in de kosten voor het eigen risico. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering. Dat geldt ook ten aanzien van de schadeposten reiskosten van moeder naar Nederland en haar verblijf in Nederland en de kosten zonder nut. Dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending van het bewezen verklaarde door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat immateriële schade in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank de gevorderde vergoeding van € 10.000,- billijk. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 22 oktober 2023(vul de feitaanduidingen in).
Nu de vordering van de benadeelde partij grotendeels zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 11.461,73, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 56, 63, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit en het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde feit;

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de voortgezette handeling van
feit 1 impliciet subsidiair:poging tot doodslag
feit 2 impliciet subsidiair:poging tot doodslag
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zesenzestig (66) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1] van € 20.236,38, waarvan € 10.236,38 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1]
(feit 1 impliciet subsidiair), € 20.236,38 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 136 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2] van € 11.461,73, waarvan € 1.461,73 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 2] (feit 2 impliciet subsidiair), € 11.461,73 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 92 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en
mr. R.T. Poort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 september 2024.
De voorzitter en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 22 oktober 2023 te [plaats] , gemeente Waalwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een of meer mes(sen) en/of een of meer (glas)scherf/scherven, althans (een) scherp(e) en/of puntig(e)
voorwerp(en), in zijn buik, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 22 oktober 2023 te [plaats] , gemeente Waalwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een of meer mes(sen) en/of een of meer (glas)scherf/scherven, althans (een) scherp(e) en/of puntig(e)
voorwerp(en), in haar buik, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )