In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezag over een minderjarige. De vrouw, die de verzoekster is, heeft verzocht om het eenhoofdig gezag over hun kind, geboren in 2020, toe te wijzen aan haar. De man, de vader van het kind, is niet verschenen op de mondelinge behandeling en heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet betrokken is in het leven van de minderjarige en dat hij zowel de vrouw als het kind respectloos behandelt. De vrouw heeft alle belangrijke beslissingen over de opvoeding van de minderjarige alleen genomen en de man heeft herhaaldelijk aangegeven geen verantwoordelijkheid te willen dragen voor het gezag.
De rechtbank heeft geconstateerd dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, aangezien de man geen uitvoering geeft aan zijn ouderlijk gezag en de vrouw feitelijk alleen de opvoeding verzorgt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het verzoek van de vrouw toe te wijzen, gezien de verstoorde verhouding tussen de ouders en het gebrek aan betrokkenheid van de man. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om de vrouw alleen met het gezag te belasten, omdat de man niet in staat is om goede beslissingen te nemen over het kind. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep.