ECLI:NL:RBZWB:2024:6137

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
C/02/411071 / HA ZA 23-349 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en herstel gebreken in aannemingsovereenkomst nieuwbouwwoning

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [B.V.] en [naam 1 & 2] over een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een nieuwbouwwoning. [B.V.] vorderde betaling van een eindfactuur van € 40.013,74, inclusief btw, en een factuur voor meerwerk van € 1.089,00. [naam 1 & 2] voerde verweer en stelde dat er gebreken waren aan de woning die door [B.V.] niet waren hersteld, en dat hij daarom de betaling opschortte. De rechtbank oordeelde dat [B.V.] in de meeste vorderingen gelijk had, maar dat er enkele gebreken waren die hersteld moesten worden. De rechtbank wees de vorderingen van [B.V.] grotendeels toe, maar verrekende een bedrag van € 624,60 aan minderwerk. Daarnaast werd [B.V.] veroordeeld tot herstel van bepaalde gebreken binnen vier maanden na betekening van het vonnis. De proceskosten werden toegewezen aan [B.V.].

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/411071 / HA ZA 23-349
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
[B.V.],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [B.V.] ,
advocaat: mr. B.E. Gerards,
tegen

1.[naam 1] ,2. [naam 2] ,

beiden te [plaats 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen in mannelijk enkelvoud te noemen: [naam 1 & 2] ,
advocaat: mr. R.A.A. Maat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 oktober 2023 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 11 tot en met 36;
- de akte houdende indienen producties van [naam 1 & 2] met producties 13 tot en met 51;
- de akte houdende indienen producties van [B.V.] met producties 37 tot en met 43;
- de akte houdende indienen producties van [naam 1 & 2] met producties 52 tot en met 55.
- de mondelinge behandeling van 26 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en de daarbij voorgedragen spreekaantekeningen van partijen.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 8 april 2021 hebben partijen een overeenkomst van aanneming van werk tot gesloten (hierna ook: de aanneemovereenkomst), waarbij [naam 1 & 2] de opdracht aan [B.V.] heeft gegeven een vrijstaande (nieuwbouw)woning te realiseren (hierna ook: de woning). De daarin opgenomen aanneemsom bedraagt € 555.000,00 inclusief btw en inclusief stelposten.
2.2.
In de aanneemovereenkomst is – voor zover voor de beoordeling van belang – onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
16. De overgang fundering/betonvloer en kalkzandsteen binnenwanden wordt voorzien van waterdichte laag bitumenemulsie.
(…)
43. Boven alle muuropeningen in de buiten- en binnenmuren worden de benodigde lateien en rollagen voorzien.
(…)
45. Er wordt in de voorgevel van de garage een geïsoleerde sectionaaldeur voorzien in een standaard RAL-kleur, paneel aan de buitenzijde in een satin glad uitvoering.
(…)
48. Onder de gevelkozijnen met borstwering worden composiet vensterbanken aangebracht (kleur Bianco C).
(…)”
2.3.
Op de aanneemovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden voor Aanneming van werk 2013 (hierna: AVA 2013) van toepassing.
2.4.
Op 20 mei 2021 heeft [B.V.] de (bouw)tekeningen van de woning zoals ontvangen van de door haar ingeschakelde architect aan [naam 1 & 2] gestuurd en gevraagd om een reactie. Per e-mail van 24 mei 2021 reageert [naam 1 & 2] (voor zover relevant):
“(…)
Rollaag boven kozijnen kan wel komt toch een rolluikbak op;
(…)
De dagmaten van de deuren graag minimaal 900mm nu staat er 850;
(…)
De kolommen bij kozijnen bij de hoekramen, graag wegwerken en niet in beeld.(…)”
2.5.
Op 5 oktober 2021 stuurt de heer [naam 3] van Gemeente Goes een e-mail aan [B.V.] waarin zij voorstelt voor de woning eenzelfde peilmaat aan te houden als de buren, namelijk 0.12 + NAP. [B.V.] heeft dit bericht per e-mail van dezelfde dag aan [naam 1 & 2] doorgestuurd.
2.6.
Op 29 juli 2022 is de woning opgeleverd. Bij de oplevering zijn de volgende gebreken geconstateerd en vastgelegd in een opleveringsrapport dat door partijen is ondertekend:

De navolgende gebreken / onvolkomenheden zijn geconstateerd:
Buiten
  • Voorgevel uitlopen + HWA vervangen voor vierkant
  • Rolluiken leveren + monteren
  • Horren leveren (+ montage van plissé hor)
  • Achterzijde dakgoot monteren
  • Achterzijde afwerking neggekanten dakkapellen
  • Plafond veranda aanbrengen
  • Ontvangen PV-installatie nog plaatsen en installeren
  • Spots veranda aanbrengen
  • Gipsspetters verwijderen
  • Lekdorpel staat bol
  • Lekdorpel naad metselwerk opvullen
  • Lekdorpel lak beschadigd
  • Buiten stopcontact ? ontbreekt?
  • Isoleren boven schuifpuien
  • Manchet dakdoorvoer aanbrengen
  • Waar zit schemerschakelaar?
  • Gevelpan niet fraai
  • Funderingsdetail waterdichting/bitumenemulsie?
  • Hoekkozijnen geen rollaag toegepast
  • Alu kader sectionaaldeur
(…)
Binnen
  • Stortdouche badkamer verdieping afmonteren – koppeling ontbreekt
  • Schuifdeur entree-woonkamer nog aanbrengen
  • Spots aanbrengen
  • Regeling warmtepomp
  • Aftimmering WTW-unit + schuifdeuren
  • Plinttegel leidingkoof nog aanbrengen
  • Tegel beschadigd thv dorpel bijkeuken-garage
  • Uitleg W-installatie
  • Uitleg elektra
  • Binnenkozijnen beschadigingen bijwerken
  • Kitnaad schuifpui
  • Schoonmaken schuifdeurrail
  • Sanitair discussie
  • Badkamer bg handdoeksteun gekrast
  • Beschadiging kozijn
  • Afwerken ruimte tussen trap-balustrade
  • Stucwerk langs trap
  • Stootbord aanbrengen
  • Verdeler vloerverwarming schoonmaken
  • Stucwerk niet overal tot op de vloer
  • Algemeen filmwerk plafonds nog putjes
  • Gipsstrookjes
  • Schakelmateriaal type
  • Inwendige hoeken filmwerk
(…)
Binnen
  • Kitwerk douchescherm nazien
  • Dorpel badkamer verdieping aanbrengen zonder de deur”
2.7.
In zijn e-mail van 11 september 2022 schrijft [naam 1 & 2] (onder andere) aan [B.V.] :
“(…)
Graag ook de factuur i.v.m. btw teruggaaf, rekening van de zonnepanelen mag op naam van [naam 2] .(…)”
2.8.
In haar e-mail van 10 januari 2023 aan [naam 1 & 2] schrijft [B.V.] het volgende:

Op maandag 12 december 2022 hebben we de resterende punten verholpen alsook de meeste punten die je ons nog op 11 december 2022 mailde. De lijst afhandeling restpunten is bijgevoegd. Resteren nog de punten 1, 45, 86, 90, 91 en 92, waarvoor actie volgt. (voor punt 90 en 92 is ZVU net vóór de kerst nog geweest ?) Over de punten 59, 70 en 74 horen we graag over ons voorstel
ter compensatie.
Bij deze e-mail is door [B.V.] de eindfactuur gevoegd. Deze factuur bedraagt € 40.013,74 (inclusief btw) en bestaat volgens de omschrijving uit de laatste termijn van de aanneemsom en het restant van het saldo van het meer- en minderwerk. Bij de factuur is een specificatie van het meer- en minderwerk gevoegd.
2.9.
In zijn e-mail van 22 januari 2023 heeft [naam 1 & 2] zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat diverse posten dan wel gebreken dienen te worden verrekend, zodat [B.V.] juist nog een bedrag verschuldigd is aan [naam 1 & 2] .
2.10.
Bij brief van 28 maart 2023 heeft DAS (de rechtsbijstandsverzekeraar van [B.V.] ) gereageerd dat de door [naam 1 & 2] gestelde verrekening ongefundeerd is en hem aangemaand om de eindfactuur te betalen. Daarnaast is – voor zover relevant – in de brief het volgende opgenomen:

Cliënte heeft geconstateerd dat de meerprijs van het voegwerk op kleur van € 1.089 inclusief BTW u niet in rekening is gebracht. Bijgaand treft u de factuur. U mag de vergoeding van de twee deuren van € 400,- met deze factuur verrekenen, zodat aangaande deze factuur nog een bedrag van € 689,- openstaat.
2.11.
[naam 1 & 2] heeft opdracht gegeven aan [ingenieursbureau] (hierna: [ingenieursbureau] ) om onderzoek te doen naar de vraag of de woning voldoet aan de contracteisen en het Bouwbesluit 2012. De heer ing. [naam 4] van [ingenieursbureau] heeft een inspectie en onderzoek uitgevoerd, waarvan op 30 augustus 2023 een rapport is opgesteld. In het rapport is een groot aantal punten opgenomen, die volgens [ingenieursbureau] niet voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk, dan wel het Bouwbesluit 2012. Het herstel van deze punten wordt door [ingenieursbureau] geraamd op € 134.050,00 (inclusief btw).
2.12.
Op 13 maart 2024 schrijft de heer [naam 3] van Gemeente [plaats 2] in zijn e-mail aan [naam 1 & 2] :

Onze landmeter heeft een aantal metingen gedaan voor uw woning.
Uw peilmaat/ dorpel voordeur is inderdaad net zo hoog als de band van de bestrating.
0.09- NAP. Het peilmaat wat is afgesproken is 0.15+ NAP. Uw woning is dus 6 centimeter lager gebouwd dan vooraf is afgesproken.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[B.V.] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [naam 1 & 2] zal veroordelen om aan [B.V.] te betalen:
I. € 40.013,74 inclusief btw, zijnde de eindfactuur (achtste termijn na onderhoudsperiode van één maand en restant saldo meer- en minderwerk), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2023, te verhogen met 2% vanaf 9 februari 2023, tot aan de dag der algehele voldoening;
II. € 1.089,00 inclusief btw, zijnde de factuur meerprijs van het voegwerk op kleur, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 april 2023, te verhogen met 2% vanaf 27 april 2023, tot aan de dag der algehele voldoening;
III. € 1.175,14 aan incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. de kosten van deze procedure, het nasalaris van € 173,00, te vermeerderen met € 90,00 ingeval van betekening.
3.2.
[B.V.] stelt dat zij alle opleveringsgebreken aan de woning heeft hersteld en dat [naam 1 & 2] daarom gehouden is de eindfactuur van de aannemingssom te voldoen. [naam 1 & 2] is ook gehouden de (meerwerk)factuur wegens voegwerk op kleur te voldoen. Over de factuurbedragen is de wettelijke rente, verhoogd met 2% op grond van de AVA 2013 verschuldigd. Tot slot maakt [B.V.] aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[naam 1 & 2] voert verweer. [naam 1 & 2] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [B.V.] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [B.V.] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [B.V.] in de kosten van deze procedure. [naam 1 & 2] beroept zich ten aanzien van de eindfactuur onder meer op verrekening en opschorting. Hij stelt dat een aantal meerwerkposten ten onrechte in rekening zijn gebracht en dat een aantal minderwerkposten ten onrechte (nog) niet zijn gecrediteerd. De factuur dient daarom met € 34.817,00 te worden verminderd, zodat hij nog een bedrag van € 6.285,74 aan [B.V.] verschuldigd is. Voor dat bedrag beroept hij zich op opschorting, omdat nog lang niet alle gebreken aan de woning zijn verholpen. Hij verwijst in dit verband ook naar hetgeen hij in reconventie stelt en vordert.
In reconventie
3.4.
[naam 1 & 2] vordert – samengevat en na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [B.V.] zal veroordelen om binnen zes weken na betekening van dit vonnis, steeds met betrekking tot de woning van [naam 1 & 2] aan de [adres] :
na te komen de tussen partijen gesloten overeenkomst in die zin dat het niveau van de begane grondvloer wordt gerealiseerd op 0,25 meter boven NAP;
tot het aanbrengen van voldoende ontwateringsgaten onderin de buitenmuur ter ventilatie van de spouw;
tot het leveren en aanbrengen van de overeengekomen deuren en deurkozijnen voor de garage en de bijkeuken, met een dagmaat van 900 mm, onder verwijdering van de thans aangebrachte deuren en deurkozijnen;
tot het recht en conform relevante normen plaatsen van het deurkozijn tussen de berging en de overloop op de eerste verdieping van de woning;
tot het leveren van passende horren voor alle te openen vensters op de eerste verdieping;
tot het schilderen van de schuifdeuren en het aangebrachte wanddeel bij de WTW-installatie;
tot het leveren en plaatsen van een sectionaaldeur met toebehoren ter hoogte van de daarvoor bestemde uitsparing in de woning en het zodanig aanbrengen van die deur en toebehoren dat de eventueel erbij geleverde bak niet zichtbaar zal zijn vanaf de openbare weg, althans tot het leveren van een mat zwarte bak boven de huidige sectionaaldeur en het isoleren van die bak tegen geluid;
tot het leveren en aanbrengen van de terrasoverkapping op de wijze zoals overeengekomen, dat wil zeggen zodanig aangebracht dat het plafond van de terrasoverkapping boven de bakken van de rolluiken van de schuifpui uit komen en onder bevestiging van kantplanken bij de overkapping;
tot het aanbrengen van de overeengekomen isolatie op het plat dak, waar dat ontbreekt;
tot het realiseren/aanbrengen van een afschot van tenminste duurzaam 1% van het plat dak ter fine van de afvoer van hemelwater;
tot het aanbrengen van loodslabben boven de achterdeur in de garage en bij het opgaand werk daar waar deze ontbreken;
tot het aanbrengen van een afdichting rond het raamkozijn in de slaapkamer rechts achter;
tot het bewerkstelligen dat er voldoende maar uitsluitend open voegen van maximaal 10 mm breedte in de spouw zullen overblijven;
tot het verwijderen van de houten lat aan de noordoostzijde van de woning en het vervangen van die lat door een loodslab en onder afdichting van de aldaar geconstateerde opening;
tot het verwijderen van de trespa aan de zuidwestzijde en herstel door een afwerking met lood;
tot het realiseren van een waterkering met DPC-folie rondom de fundering onder het maaiveld rondom de woning;
tot het herstel van het stucwerk, zoals beschreven door de deskundige en getoond op de verstrekte foto’s, dit volgens de regels van goed en deugdelijk werk conform de productinformatie, zodanig dat dit volgens de normen is om te worden overschilderd;
(….)
(ingetrokken)
tot het (tegen betaling) leveren van rubberen tules en het aanbrengen hiervan tussen de trap en de belendende wanden en vloeren;
ot het verwijderen van voegwerk dat is aangebracht in andere dan de overeengekomen kleur en het herstel van de voegen met mortel in de juiste kleur;
tot het bevorderen dat het bestaande voegwerk zal worden hersteld in die zin dat op de volgens Bouwbesluit juiste minimale diepte zal worden gevoegd;
tot het herstel van de overige in productie 1 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie genoemde gebreken; en
na het verrichten van het herstelwerk tot netjes en volgens de normen van goed en deugdelijk werk het integraal afwerken van alle herstelwerk door aanvullend stuc- en schilderwerk;
één en ander op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 50.000,00 bij niet of niet tijdige nakoming van datgene waartoe [B.V.] wordt veroordeeld, te vermeerderen met € 1.000,00 per dag dat de niet-nakoming na verbeurte van de eerste dwangsom voortduurt, tot een maximum van € 200.000,00;
II. voor recht zal verklaren dat door gebruik van onjuist materiaal, ontbrekende gevel isolatie en/of gedeeltelijk ontbrekende dakisolatie [B.V.] toerekenbaar tekort is gekomen in haar verplichting een energieneutraal dan wel energiezuinige woning te leveren en [B.V.] te veroordelen de dientengevolge geleden en te lijden schade, als nader te begroten bij staat en te vereffenen volgens de wet, aan [naam 1 & 2] te vergoeden;
III. [B.V.] zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.5.
[naam 1 & 2] stelt dat de woning op tal van punten niet voldoet aan de aannemingsovereenkomst dan wel aan de eisen van goed en deugdelijk werk. [B.V.] is gehouden de nog bestaande gebreken te herstellen. Verder stelt [naam 1 & 2] dat de woning, anders dan is overeengekomen, niet energieneutraal dan wel energiezuinig is. [B.V.] is volgens hem aansprakelijk voor de schade die [naam 1 & 2] daardoor lijdt.
3.4.
[B.V.] voert verweer. [B.V.] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [naam 1 & 2] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [naam 1 & 2] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [naam 1 & 2] in de kosten van deze procedure. [B.V.] stelt zich op het standpunt dat zij de woning op correcte wijze heeft opgeleverd aan [naam 1 & 2] en betwist dat sprake is van de door [naam 1 & 2] gestelde gebreken. Alle opleveringsgebreken zijn tijdig hersteld. Voor zover [naam 1 & 2] aanvoert dat nog sprake is van (nieuwe) gebreken, geldt bovendien dat de woning reeds is opgeleverd en [naam 1 & 2] te laat heeft geklaagd. Daarnaast is het rapport van [ingenieursbureau] dat [naam 1 & 2] aan deze gebreken ten grondslag legt eenzijdig opgesteld en onvoldoende onderbouwd.
In conventie en in reconventie
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat [naam 1 & 2] in conventie onder meer een beroep doet op verrekening in verband met gebreken die hij ook aan zijn vordering in reconventie ten grondslag legt, zal de rechtbank eerst de vordering in reconventie behandelen.
In reconventie
Conformiteit van de woning
4.2.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Tussen partijen staat vast dat [B.V.] de woning op 29 juli 2022 ter oplevering heeft aangeboden. Partijen hebben de woning geïnspecteerd en er is een opleveringsrapport opgesteld, welke door partijen is ondertekend en waarin in totaal 46 opleveringsgebreken zijn vermeld (zie ro. 2.6). [naam 1 & 2] heeft de woning vervolgens in gebruik genomen. Hieruit leidt de rechtbank af dat op 29 juli 2022 de oplevering onder voorbehoud van herstel van deze 46 opleveringsgebreken heeft plaatsgevonden. Dit heeft op grond van artikel 7:758 lid 3 BW tot gevolg dat [B.V.] is ontslagen van de aansprakelijkheid voor (andere) gebreken aan de woning, met dien verstande dat dit slechts geldt voor gebreken die de opdrachtgever ( [naam 1 & 2] ) op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken (zichtbare gebreken).
4.3.
In het hierna volgende zal de rechtbank nader ingaan op de door [naam 1 & 2] gestelde gebreken.
Grondpeil (a) en ontwateringsgaten (b)
4.4.
Volgens [naam 1 & 2] zijn partijen overeengekomen dat (de begane grondvloer van) de woning zou worden gebouwd op een grondpeil van 0.25 + NAP. [B.V.] is volgens hem eenzijdig afgeweken van het overeengekomen grondpeil door – zonder enig overleg met of goedkeuring van [naam 1 & 2] – akkoord te geven op het door Gemeente [plaats 2] aangewezen grondpeil van 0.15 + NAP. Overigens is [B.V.] ook daarvan afgeweken, de woning is namelijk volgens metingen van de gemeente slechts op 0.09 + NAP gebouwd, aldus [naam 1 & 2] . Hij vordert dat de begane grondvloer alsnog op een grondpeil van 0.25 + NAP zal worden gerealiseerd.
4.5.
Gelet op hetgeen hiervoor onder ro. 4.2. is overwogen, dient te worden vooropgesteld dat het grondpeil niet één van de gebreken is die in het opleveringsrapport van 29 juli 2022 is opgenomen. De vraag is dus allereerst of [naam 1 & 2] het (afwijkende) grondpeil redelijkerwijs op het tijdstip van de oplevering had moeten ontdekken. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. In dat verband is van belang dat [naam 1 & 2] onbetwist heeft gesteld dat de straat waarin de woning is gelegen pas ná de oplevering van de woning is aangelegd (hetgeen bij nieuwbouwwijken vaker voorkomt). Pas toen de straat werd aangelegd is [naam 1 & 2] kenbaar geworden dat de opsluitband van het straatwerk (ongeveer) dezelfde hoogte heeft als de (begane grond)vloer van de woning en dus dat sprake was van een lager grondpeil dan waarvan [naam 1 & 2] uit ging. De hoofdregel van artikel 7:758 lid 3 BW ontslaat [B.V.] op dit punt dus niet van aansprakelijkheid.
4.6.
De volgende vraag die dient te worden beantwoord is of het feitelijke grondpeil is aan te merken als een gebrek. Om dit te kunnen beoordelen is van belang vast te stellen of, en zo ja wat, partijen zijn overeengekomen ten aanzien van het grondpeil. [naam 1 & 2] voert in dat verband aan dat hij op 14 april 2021 op verzoek van [B.V.] een tekening (in Autocad) aan [B.V.] heeft toegestuurd, waarin het grondpeil 0.25 + NAP was opgenomen. [naam 1 & 2] stelt dat het grondpeil daardoor onderdeel is geworden van de overeenkomst. In dat standpunt volgt de rechtbank hem niet. Het enkele toezenden van voornoemde tekening is onvoldoende om tot de conclusie te kunnen komen dat het daarin opgenomen grondpeil onderdeel is geworden van de overeenkomst tussen partijen. Immers, niet is gebleken dat [B.V.] daarmee akkoord is gegaan. Daarnaast geldt dat [B.V.] aanvoert aan dat zij ook geen grondpeil kón overeenkomen met [naam 1 & 2] , omdat het aan de gemeente is om het grondpeil aan te wijzen. Dat de gemeente het (definitieve) grondpeil komt aanwijzen en dat partijen daar vervolgens aan gebonden zijn, is tussen partijen niet in geschil. [B.V.] heeft [naam 1 & 2] per e-mail van 5 oktober 2021 (zie ro. 2.5.) op de hoogte gesteld van het voornemen van de gemeente om peilmaat 0.12 + NAP aan te houden. Niet gesteld of gebleken is dat [naam 1 & 2] daartegen heeft geprotesteerd. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat [B.V.] ervan mocht uitgaan dat het door de gemeente aangewezen grondpeil diende te worden toegepast bij de bouw van de woning. Uiteindelijk heeft de gemeente het grondpeil overigens op 0.15 + NAP vastgesteld. Dat is dus 3 centimeter hoger dan hetgeen eerst was voorgesteld. De conclusie is dan ook de woning moest worden gebouwd op een peilmaat van 0.15 + NAP.
4.7.
Vervolgens is tussen partijen in geschil op welk grondpeil de woning daadwerkelijk is gebouwd. [naam 1 & 2] verwijst in dat verband naar de e-mail van de heer [naam 3] van Gemeente Goes van 13 maart 2024 (zie ro. 2.12.), waaruit volgt dat het grondpeil – vanaf de dorpel van de woning – gemeten is op 0.09 + NAP. [B.V.] voert daartegen aan dat bij de meting had moeten worden uitgegaan van de hoogte van de vloer, niet van de dorpel. Dit is door [naam 1 & 2] niet weersproken; ook hij stelt (onder 33 van de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie) dat met de peilmaat de hoogte van bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer wordt aangeduid. Volgens [B.V.] ligt de vloer van de woning drie centimeter hoger dan de dorpel, zodat het werkelijke grondpeil 0.12 + NAP is. Ook dit is door [naam 1 & 2] niet weersproken. De rechtbank neemt daarom als uitgangspunt dat de woning is gebouwd op het grondpeil van 0.12 + NAP.
4.8.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de woning 3 centimeter te laag is gebouwd. De woning had immers moeten worden gebouwd op peilmaat 0.15 + NAP maar is in werkelijkheid gebouwd op 0.12 + NAP. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het gaat om een zodanig geringe afwijking, dat dit onvoldoende is om aan te kunnen merken als een gebrek. [naam 1 & 2] stelt wel dat een (groot) risico op wateroverlast c.q. vochtproblemen bestaat door het lagere grondpeil, maar hij heeft niet gesteld dat dit risico zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, noch heeft hij het risico nader toegelicht. Daarmee blijft onduidelijk welke gevolgen het (3 centimeter) lagere grondpeil heeft. Daarnaast heeft [naam 1 & 2] nagelaten inzichtelijk te maken of en zo ja, welke schade hij daadwerkelijk lijdt door het afwijkende grondpeil. Daarbij komt ook nog dat [B.V.] heeft aangevoerd dat nakoming van het overeengekomen grondpeil alleen nog mogelijk is door het ‘ophogen’ van de woning. Volgens [B.V.] is dit echter een buitenproportionele maatregel, hetgeen door [naam 1 & 2] niet is weersproken. De vordering onder I.a. wordt daarom afgewezen.
4.9.
[naam 1 & 2] stelt in het verlengde van het voorgaande dat het risico op wateroverlast c.q. vochtproblemen naast het lagere grondpeil zich (ook) kan voordoen doordat in de onderste steenlaag van de buitenmuur (onder het maaiveld) geen ontwateringsgaten (open voegen) zijn aangebracht, althans dat deze zijn dicht gemaakt. Hierdoor was [naam 1 & 2] genoodzaakt (alternatieve) drainage door middel van grintbakken aan te laten leggen. [naam 1 & 2] vordert in dit verband dat (voldoende) ontwateringsgaten in de buitenmuur worden aangebracht.
4.10.
[B.V.] voert verweer ten aanzien van de ontwateringsgaten. Zij betwist dat deze er in het geheel niet zouden zijn. Zij verwijst naar een e-mail van [naam 1 & 2] van 18 november 2021, waarin [naam 1 & 2] bevestigt dat hij de ontwateringsgaten zelf heeft waargenomen en daarover vragen heeft gesteld. [B.V.] erkent wel dat door valspecie een aantal van die gaten zijn verkleind dan wel dicht zijn gemaakt, maar niet allemaal, zodat het water nog steeds voldoende weg kan. Dit heeft zij per e-mail van 19 november 2021 aan [naam 1 & 2] toegelicht. [naam 1 & 2] heeft vervolgens pas voor het eerst geklaagd over de ontwateringsgaten bij conclusie van eis in reconventie (op 6 september 2023). Gelet op het bepaalde in artikel 16.4 AVA 2013, dat bepaalt dat van een gebrek binnen redelijke termijn na ontdekking melding moet worden gedaan, is dat te laat.
4.11.
Dit verweer slaagt. Uit de e-mail van [naam 1 & 2] van 18 november 2021 volgt dat hij op dat moment zijn zorgen heeft geuit over het vollopen van de ontwateringsgaten met valspecie. [naam 1 & 2] heeft vervolgens gekozen geen nader onderzoek in te stellen en gesteld noch gebleken is dat hij daarna heeft geklaagd over (de gevolgen van) het ontbreken/afsluiten van de ontwateringsgaten. Pas in augustus 2023 – bijna twee jaar na dato – is [ingenieursbureau] ingeschakeld en heeft [naam 1 & 2] voor het eerst bij conclusie van eis in reconventie bij [B.V.] geklaagd over de ontwateringsgaten. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van [naam 1 & 2] gelegen om – gelet op de gestelde (mogelijke) wateroverlast – hier eerder onderzoek naar te (laten) doen dan wel bij [B.V.] te klagen. Voorts overweegt de rechtbank dat [naam 1 & 2] onvoldoende heeft onderbouwd dat daadwerkelijk sprake is van wateroverlast in de woning en dat dit het gevolg is van de gesloten dan wel ontbrekende ontwateringsgaten. In het rapport van [ingenieursbureau] valt immers alleen te lezen dat de ontwateringsgaten onder het maaiveld zouden zijn dichtgezet, maar niet welke gevolgen dit heeft. Ook de vordering onder I.b. zal derhalve worden afgewezen.
Deuren garage en bijkeuken (c)
4.12.
Tussen partijen staat vast dat de deuren van de garage naar de achtertuin en van de bijkeuken naar de achtertuin van de woning minder dan 90 centimeter breed zijn. [naam 1 & 2] stelt dat op dit punt sprake is van een gebrek, omdat is overeengekomen dat deze deuren 90 centimeter breed zouden zijn. [naam 1 & 2] vordert dat de overeenkomst wordt nagekomen door deuren aan te brengen met een dagmaat van 90 centimeter.
4.13.
Aangezien dit gestelde gebrek niet is opgenomen in het opleveringsrapport, moet wederom eerst de vraag worden beantwoord of [naam 1 & 2] dit gebrek redelijkerwijs had moeten ontdekken op het moment van oplevering. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Van [naam 1 & 2] kan niet worden verwacht dat hij bij de oplevering alle afmetingen van de woning zou nameten. Aangezien de breedte van de deuren bovendien slechts enkele centimeters kleiner zijn dan 90 centimeter, zal dit met het blote oog niet direct opvallen. [B.V.] is op dit punt dus niet op grond van artikel 7:758 lid 3 BW ontslagen van haar aansprakelijkheid.
4.14.
Uit de e-mail van [naam 1 & 2] van 24 mei 2021 volgt dat partijen expliciet zijn overeengekomen dat de deurmaten van deze deuren 90 centimeter zou moeten zijn. [B.V.] is daarvan (eenzijdig) afgeweken, zodat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een gebrek. Dat de deurmaten wel voldoen aan het Bouwbesluit 2012, zoals [B.V.] aanvoert, doet daaraan niet af. Dit leidt ertoe dat de vordering onder I.c. zal worden toegewezen.
Deurkozijn eerste verdieping (d)
4.15.
Het volgende punt dat [naam 1 & 2] naar voren heeft gebracht is het deurkozijn op de eerste verdieping die de berging van de overloop scheidt. Volgens [naam 1 & 2] is deze scheef en is (dus) sprake van een gebrek. Hij vordert herstel.
4.16.
Het (scheve) deurkozijn is niet een gebrek dat is opgenomen in het opleveringsrapport. Naar het oordeel van de rechtbank had [naam 1 & 2] dit gestelde gebrek redelijkerwijs reeds bij de oplevering moeten ontdekken. [naam 1 & 2] stelt immers zelf dat het scheve deurkozijn met het blote oog waarneembaar is. [B.V.] is hiervoor gelet op het bepaalde in artikel 7:758 lid 3 BW dus niet (langer) aansprakelijk. De vordering onder I.d. wordt afgewezen.
Horren (e)
4.17.
Tussen partijen staat vast dat is overeengekomen dat alle ramen van de woning zouden worden voorzien van horren. Ook staat vast dat vier horren op de eerste verdieping niet door [B.V.] zijn geleverd en geplaatst. Dit gebrek is tevens opgenomen in het opleveringsrapport. In beginsel is [B.V.] dus gehouden dit gebrek te herstellen. [B.V.] voert echter aan dat herstel niet mogelijk is, omdat de toepassing van de horren niet mogelijk blijkt in combinatie met de rolluiken. Voor de ontbrekende horren is daarom reeds een bedrag van € 393,74 als minderwerk verrekend. Ter zitting is gebleken dat [naam 1 & 2] daar in eerste instantie mee heeft ingestemd, maar dat hij het verrekende bedrag aan minderwerk te laag vindt en daarom nu alsnog nakoming wenst.
4.18.
Gelet op de toelichting van [B.V.] dat nakoming niet mogelijk is en omdat [naam 1 & 2] daarnaast niet heeft toegelicht waarom het in mindering gebrachte bedrag voor de horren onvoldoende zou zijn, zal de rechtbank de vordering van [naam 1 & 2] onder I.e. afwijzen.
Schilderwerk deuren WTW-installatie (f)
4.19.
In het opleveringsrapport is als één van de gebreken opgenomen dat de WTW-unit nog diende te worden afgetimmerd en voorzien van (schuif)deuren. Tussen partijen staat vast dat [B.V.] de WTW-unit inmiddels heeft weggewerkt en de deuren heeft geplaatst. [naam 1 & 2] stelt echter dat (nog) sprake is van een gebrek omdat ook is overeengekomen dat [B.V.] de geplaatste deuren zou afwerken c.q. schilderen, althans dat hij dat mocht verwachten, en dit niet is gebeurd. Hij vordert dat [B.V.] dit alsnog uitvoert.
4.20.
[naam 1 & 2] heeft niet toegelicht waaruit volgt dat partijen zijn overeengekomen dat [B.V.] de deuren zou afwerken c.q. schilderen. Noch heeft hij toegelicht waaruit volgt dat hij (redelijkerwijs) van [B.V.] mocht verwachten dat zij dit zou doen. Mede gelet op de betwisting van [B.V.] dat is overeengekomen dat zij de deuren zou schilderen c.q. afwerken en haar toelichting dat dergelijke werkzaamheden tot de werkzaamheden van derden behoren, kan niet worden geconcludeerd dat op dit punt sprake is van een gebrek. De vordering onder I.f. wordt derhalve afgewezen.
Garagedeur (g)
4.21.
Het volgende gestelde gebrek betreft de sectionaaldeur van de garage. De rechtbank stelt vast dat in het opleveringsrapport een gebrek is opgesomd dat is omschreven als “
Alu kader sectionaaldeur”. Partijen verschillen van mening over de vraag wat dit inhoudt.
Volgens [naam 1 & 2] heeft [B.V.] een verkeerde (sectionaal)deur voor de garage besteld en geplaatst. Omdat deze deur niet de juiste afmetingen had, moest volgens [naam 1 & 2] daarboven een bak worden geplaatst. Dit is niet overeengekomen. Ook heeft de bak een afwijkende kleur (hoogglans zwart terwijl de rolluikbakken mat zwart zijn) en is de bak onvoldoende (geluids)isolerend. [naam 1 & 2] vordert, kort gezegd, dat een sectionaaldeur wordt geleverd en geplaatst zoals overeengekomen.
4.22.
[B.V.] betwist dat de sectionaaldeur die geplaatst is niet voldoet aan de aanneemovereenkomst. Afmetingen zijn immers niet afgesproken. Bovendien is niets mis met de wijze waarop de sectionaaldeur is geplaatst, hetgeen door [B.V.] wordt onderbouwd met een verklaring van [bedrijf] (die de deur tijdens de bouw heeft ingemeten en heeft verklaard dat zij in een zelfde situatie zeker weer een dergelijk montagekader zou toepassen). Het ‘gebrek’ is in zoverre alleen in het opleveringsrapport opgenomen omdat de kleur van de bak niet dezelfde is als die van de rolluikbakken. De rolluikbakken komen namelijk van een andere leverancier. In dit verband voert [B.V.] aan dat zij oplossingen aan [naam 1 & 2] heeft aangeboden (tegen een meerprijs), maar dat [naam 1 & 2] daar niet op in wilde gaan.
4.23.
De rechtbank overweegt dat in de aanneemovereenkomst is overeengekomen dat een (geïsoleerde) sectionaaldeur in de voorgevel van de garage zou worden aangebracht in een standaard RAL-kleur, met aan de buitenzijde een paneel in een ‘
satin glad’uitvoering (zie ro. 2.2.). Over de afmetingen van de sectionaaldeur en de wijze waarop deze dient te worden geplaatst is in de aanneemovereenkomst niets opgenomen. Gelet op de gemotiveerde toelichting van [B.V.] dat de deur niet anders kon worden geplaatst dan met dit montagekader, is de rechtbank van oordeel dat hiermee is voldaan aan de aanneemovereenkomst. Ook ten aanzien van de kleur kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een gebrek. Overeengekomen is immers ‘
satin glad’, oftewel zijdeglans. Gesteld noch gebleken is dat in afwijking daarvan een mat zwarte kleur is overeengekomen.
Ten aanzien van de (geluids)isolerendheid van de sectionaaldeur overweegt de rechtbank nog dat [naam 1 & 2] heeft nagelaten zijn stelling dat dit onvoldoende is, te onderbouwen. Ook in het rapport van [ingenieursbureau] is daarover niets opgenomen. Bij deze stand van zaken kan dan ook niet worden vastgesteld dat op dit punt sprake is van een gebrek waarvoor [B.V.] aansprakelijk is. De vordering onder I.g. wordt dan ook afgewezen.
Terrasoverkapping (h)
4.24.
Het volgende punt dat [naam 1 & 2] naar voren heeft gebracht is de terrasoverkapping. Hierbij is van belang dat tussen partijen vast staat dat de terrasoverkapping pas ná de oplevering is aangebracht. Dat hierover niets in het opleveringsrapport staat, staat op dit punt dus niet aan (mogelijke) aansprakelijkheid van [B.V.] in de weg.
4.25.
[naam 1 & 2] stelt dat [B.V.] is afgeweken van de aanneemovereenkomst, door het plafond van de terrasoverkapping in te zagen en de rolluikbakken te verzinken in het plafond. Hij vordert dat de terrasoverkapping wordt geleverd en geplaatst zoals overeengekomen. Het verweer van [B.V.] daartegen luidt dat [naam 1 & 2] nadrukkelijk akkoord is gegaan met de toegepaste wijze van afwerking. Dat verweer slaagt. Uit de door [B.V.] overlegde e-mail van 19 juli 2022 en de daarbij gevoegde tekening, alsmede de daarmee verband houdende Whatsapp-berichten tussen partijen blijkt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate dat dit op voorhand met [naam 1 & 2] is besproken en dat hij akkoord is gegaan met de uitvoering. Voor zover iets anders zou zijn overeengekomen in de aanneemovereenkomst – hetgeen in het midden kan worden gelaten – kan [naam 1 & 2] daarvan dan ook geen nakoming meer vorderen. De vordering onder I.h. wordt daarom afgewezen.
Plat dak (i en j)
4.26.
[naam 1 & 2] stelt dat het platte dak boven de slaapkamer niet is voorzien van voldoende afschot, zoals bedoeld in het Bouwbesluit 2012 en de NEN-EN 1990 normen. Omdat het water op het platte dak daardoor onvoldoende zou weglopen, heeft [B.V.] een gotensysteem aangebracht. Dit is niet overeengekomen en tast volgens [naam 1 & 2] de isolatiewaarde van de woning aan. Hij vordert (onder I.i.) dat de overeengekomen isolatie alsnog wordt aangebracht en (onder I.j.) dat een afschot wordt aangebracht voor de afvoer van hemelwater.
4.27.
Het gestelde gebrek ten aanzien van het platte dak is niet opgenomen in het opleverrapport. De vraag of [naam 1 & 2] dit gebrek had moeten opmerken ten tijde van de oplevering, kan in dit geval echter in het midden worden gelaten. Daartoe wordt overwogen dat [B.V.] heeft aangevoerd dat zij de (afwijkende) uitvoering van de dakbedekking nadrukkelijk met [naam 1 & 2] is overeengekomen. Zij verwijst naar haar e-mail van 24 maart 2022 waarin zij dit heeft toegelicht en waaruit het akkoord van [naam 1 & 2] van diezelfde datum blijkt. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat een nadere c.q. afwijkende overeenkomst is gesloten ten aanzien van het plat dak. Aangezien [naam 1 & 2] nakoming vordert van een deel van de aanneemovereenkomst waarvan expliciet is afgeweken, kunnen de vorderingen onder I.i. en I.j. niet worden toegewezen.
Loodslabben en afdichtingen (k, l, m, n en o)
4.28.
[naam 1 & 2] stelt dat sprake is van een aantal gebreken doordat loodslabben en afdichtingen ontbreken. Hij vordert (onder I.k. tot en met I.o.) – kort gezegd – herstel. Zo stelt hij dat de loodslab boven de achterdeur van de garage ontbreekt en dat – anders dan is overeengekomen – bij het opgaand werk bij aansluitingen niet overal (of niet op de juiste wijze) loodslabben zijn toegepast. Bij het aanbrengen van het plaatwerk onder de goot aan de noordoosthoek van het dak had lood moeten zitten, maar in plaats daarvan is een latje gebruikt. Hierdoor is een onjuiste aansluiting ontstaan, waarin ongedierte zich mogelijk kan huisvesten. Ook aan de zuidwesthoek van de woning is afgeweken door geen lood toe te passen maar een afdichting te maken van trespa. Daarnaast ontbreekt bij de slaapkamer rechts achter de afdichting rond het raamkozijn, met tocht tot gevolg. Ook zijn de open voegen (ventilatie) aan de bovenzijde van de gevels meer dan 10 millimeter. Dit is in strijd met het Bouwbesluit 2012 en kan er eveneens toe leiden dat ongedierte zich in de spouw kan vestigen.
4.29.
De rechtbank stelt voorop dat - zoals [B.V.] terecht stelt - al deze punten niet in het opleveringsrapport zijn opgenomen. Aangezien het (kennelijk) gaat om gebreken die vanaf de buitenzijde van de woning zichtbaar zijn, had [naam 1 & 2] deze bij de oplevering redelijkerwijs moeten opmerken. [B.V.] is dan ook op grond van artikel 7:758 lid 3 BW ontslagen van aansprakelijkheid ten aanzien van deze punten. Dat leidt ertoe dat de vorderingen onder I.k., I.l., I.m., I.n. en I.o. worden afgewezen.
Waterkering (p)
4.30.
Volgens [naam 1 & 2] is rondom de fundering/vloer geen, althans onvoldoende waterkering aangebracht. [naam 1 & 2] vordert dat dit alsnog gebeurt middels DPC-folie, omdat dit de enige manier is om dit nog te herstellen.
4.31.
Aangezien het hier gaat om een (gesteld) gebrek dat niet direct zichtbaar is, dient te worden vooropgesteld dat het feit dat dit niet op het opleveringsrapport is gemeld, niet aan (mogelijke) aansprakelijkheid van [B.V.] in de weg staat.
4.32.
De rechtbank overweegt dat partijen in de aanneemovereenkomst zijn overeengekomen dat – zoals [B.V.] terecht aanvoert – gebruik zou worden gemaakt van bitumenemulsie als waterkering (zie ro. 2.2.). [B.V.] voert in dit verband het verweer dat de bitumenemulsie wel degelijk conform de verwerkingsvoorschriften is aangepast. Dat verweer slaagt. [naam 1 & 2] heeft in het licht van de betwisting door [B.V.] onvoldoende toegelicht waaruit blijkt dat de bitumenemulsie niet, althans onvoldoende is toegepast. In het rapport van [ingenieursbureau] , waarnaar [naam 1 & 2] verwijst, is alleen opgenomen dat de bitumenemulsie niet juist zou zijn toegepast. Een nadere toelichting ontbreekt, zodat daaruit niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van geen of onvoldoende waterkering. Daarnaast is de enkele stelling van [naam 1 & 2] dat het vermeend ontbreken van de waterkering alleen kan worden opgelost door de toepassing van DPC-folie, op geen enkele wijze onderbouwd. De vordering onder I.p. wordt derhalve afgewezen.
Stucwerk (q)
4.33.
Een ander punt dat door [naam 1 & 2] wordt aangevoerd is het stucwerk in de woning. Volgens [naam 1 & 2] is dit niet goed uitgevoerd (er is geen voorstrijk gebruikt), als gevolg waarvan het stucwerk tijdens het schilderen afbrokkelde en (zelfs na herstel door een schilder) gaatjes, strepen en naden zichtbaar zijn gebleven. Ook is in de woonkamer een stalen balk zichtbaar gebleven, die middels stucwerk had moeten worden weggewerkt. [naam 1 & 2] vordert herstel van het stucwerk en dat daarna het schilderwerk (ook) opnieuw wordt uitgevoerd.
4.34.
De rechtbank stelt voorop dat in het opleveringsrapport uitsluitend melding is gemaakt van het stucwerk bij de trap. Aangezien het hier gaat om een zichtbaar (gesteld) gebrek, is [B.V.] daarvoor niet (meer) aansprakelijk, anders dan het stucwerk bij de trap.
4.35.
Voor zover [naam 1 & 2] stelt dat het stucwerk bij de trap niet goed is uitgevoerd, geldt dat dit – in het licht van het verweer van [B.V.] – onvoldoende is onderbouwd. Niet alleen is onduidelijk welke gebreken het stucwerk specifiek bij de trap zou vertonen, ook voert [B.V.] gemotiveerd aan dat een afwerklaag is gebruikt waarbij voorstrijk niet nodig is. Hier heeft [naam 1 & 2] niet op gereageerd. Daarnaast is volgens [B.V.] – ondanks dat [B.V.] had bevestigd dat nog enkele puntjes ten aanzien van het stucwerk moesten worden afgerond – de door [naam 1 & 2] ingeschakelde schilder op de dag van de oplevering aan zijn werkzaamheden begonnen, zodat [B.V.] geen kans gekregen om de (gestelde) gebreken ten aanzien van het stucwerk te verhelpen. [naam 1 & 2] heeft dat op zijn beurt niet weersproken, zodat geconcludeerd moet worden dat hij de toestand van het stucwerk heeft geaccepteerd. Gelet daarop wordt de vordering onder I.q. eveneens afgewezen.
Trap (s)
4.36.
[naam 1 & 2] voert, kort gezegd, aan dat de trap in de woning te veel geluid maakt. Hij vordert dat [B.V.] (tegen betaling) rubberen tules zal leveren en deze zal aanbrengen om het geluid te verminderen.
4.37.
Over de trap is in het opleveringsrapport niets opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een punt dat [naam 1 & 2] redelijkerwijs bij de oplevering had moeten ontdekken. Bovendien – en wellicht ten overvloede – overweegt de rechtbank dat partijen ter zitting hebben verklaard dat zij niets zijn overeengekomen ten aanzien van het geluid dat de trap mag produceren. Volgens [naam 1 & 2] zijn daar wel normen voor, maar hij heeft nagelaten te onderbouwen wat deze normen dan zijn en waarom de trap in de woning daaraan niet voldoet. De vordering onder I.s. wordt daarom afgewezen.
Voegwerk (t en u)
4.38.
Ten aanzien van het voegwerk stelt [naam 1 & 2] dat is gewerkt met verschillende kleuren en dat de voegen aan de buitengevel niet voldoende diep zijn. Hij vordert (onder I.t.) dat de voegen met de onjuiste kleur worden verwijderd en dat deze worden hersteld met de juiste kleur en (onder I.u.) dat het voegwerk wordt hersteld in die zin dat de juiste diepte wordt toegepast.
4.39.
De rechtbank stelt voorop dat de kleur en de diepte van het voegwerk zaken zijn zichtbaar zijn en die redelijkerwijs tijdens de oplevering hadden moeten worden vastgesteld. In het opleveringsrapport is over voegen niets vermeld. [B.V.] is dan ook ontslagen van zijn aansprakelijkheid op dit punt. De vorderingen onder I.t. en I.u. worden afgewezen.
Overige gebreken (v)
4.40.
Naar aanleiding van het rapport van [ingenieursbureau] stelt [naam 1 & 2] zich op het standpunt dat nog een aantal andere gebreken kenbaar zijn geworden. Het gaat volgens [naam 1 & 2] om punten waarbij niet is voldaan aan het Bouwbesluit 2012, NEN-normen of de eisen van goed en deugdelijk werk. [naam 1 & 2] vordert – kort gezegd – herstel van deze punten.
4.41.
In het rapport van [ingenieursbureau] is ten aanzien van al deze punten steeds de conclusie getrokken “voldoet niet”. Waaraan niet wordt voldaan en met name waarom die punten niet voldoen aan het Bouwbesluit 2012, NEN-normen of de eisen van goed en deugdelijk werk, wordt in het rapport van [ingenieursbureau] niet duidelijk toegelicht. Ook uit hetgeen [naam 1 & 2] daarover heeft gesteld, kan dat bij de meeste punten niet worden afgeleid. Bovendien heeft [B.V.] ten aanzien van de punten die voor haar wel duidelijk waren, gemotiveerd weersproken dat sprake is van gebreken, waar [naam 1 & 2] op zijn beurt niet op heeft gereageerd. Alleen het ontbreken van het veiligheidsbeslag (zoals vermeld in randnummer 79 onder g van de conclusie van eis in reconventie) wordt door [B.V.] erkend. De rechtbank zal de vordering onder I.v., daarom alleen toewijzen voor zover het betreft het veiligheidsbeslag. Het overige wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Afwerking (w)
4.42.
Samenvattend volgt uit het voorgaande dat de vordering onder I.c. en een deel van de vordering onder I.v. toewijsbaar zijn. Dat heeft tot gevolg dat de vordering onder I.w., namelijk (kort gezegd) het netjes afwerken van het herstelwerk inclusief (waar nodig) door aanvullend stuc- en schilderwerk, zal worden toegewezen voor zover het betreft het herstel van de (breedte van de) deuren van de garage en de bijkeuken en het (ontbreken van het) veiligheidsbeslag.
Hersteltermijn
4.43.
Ten aanzien van de termijn waarbinnen [B.V.] moet overgaan tot herstel wordt het volgende overwogen. [naam 1 & 2] vordert dat de gebreken worden hersteld binnen zes weken na betekening van het vonnis. [B.V.] heeft daartegen aangevoerd dat, mede gelet op de lange levertijden in de bouw en de aard van de klachten van [naam 1 & 2] , een hersteltermijn van vier maanden redelijk en gebruikelijk is. Dit is door [naam 1 & 2] niet weersproken. De rechtbank zal de vorderingen onder I.c. en (een deel van) I.v. en I.w. dan ook toewijzen onder dien verstande dat [B.V.] de werkzaamheden dient uit te voeren binnen vier maanden na betekening van dit vonnis.
Dwangsom
4.44.
De door [naam 1 & 2] gevorderde dwangsommen worden afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank staat de hoogte van de gevorderde dwangsom(men) niet in redelijke verhouding tot hetgeen waartoe [B.V.] wordt veroordeeld. Bovendien heeft [B.V.] aangevoerd dat zij zich welwillend opstelt ten aanzien van herstel en dat zij geen prikkel tot nakoming nodig heeft, hetgeen door [naam 1 & 2] niet is weersproken.
Isolatiewaarde (II)
4.45.
[naam 1 & 2] stelt voorts dat partijen zijn overeengekomen dat [B.V.] een ‘energieneutraal’ huis zou opleveren. Dat wil volgens hem zeggen dat sprake zou zijn van een nihil of laag energieverbruik (maximaal € 1.000,00 op jaarbasis). [naam 1 & 2] stelt dat [B.V.] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat de woning juist een hoog energieverbruik heeft (€ 3.389,64 in de periode 10 juli 2022 tot en met 9 juli 2023). Volgens [naam 1 & 2] komt dit door een lage isolatiewaarde, die met name het gevolg is van de toepassing van een onjuist type PUR-schuim. [naam 1 & 2] vordert daarom een verklaring voor recht dat door gebruik van onjuist materiaal, ontbrekende gevel isolatie en/of gedeeltelijk ontbrekende dakisolatie [B.V.] toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichting een energieneutraal dan wel energiezuinige woning te leveren en [B.V.] te veroordelen tot betaling van de schade die [naam 1 & 2] als gevolg daarvan lijdt, nader op te maken bij staat.
4.46.
De isolatiewaarde van een woning is naar het oordeel van de rechtbank niet een punt dat [naam 1 & 2] ten tijde van de oplevering had moeten opmerken. Logischerwijs kan – voor zover sprake is van een gebrek – dit pas worden opgemerkt zodra het verbruik van de woning bekend is. Dat dit punt niet is vermeld in het opleveringsrapport staat dus niet aan (mogelijke) aansprakelijkheid van [B.V.] in de weg.
4.47.
De rechtbank overweegt dat [naam 1 & 2] niet heeft toegelicht waaruit volgt partijen zijn overeengekomen dat een energieneutrale woning zou worden opgeleverd. Aangezien [B.V.] tevens betwist dat partijen dit zijn overeengekomen, is de verklaring voor recht dat [B.V.] in die zin tekort is geschoten, niet toewijsbaar.
Daarnaast – en wellicht ten overvloede – overweegt de rechtbank dat [naam 1 & 2] (tegenover de gemotiveerde betwisting door [B.V.] ) onvoldoende heeft toegelicht waarom het gebruikte PUR-schuim niet juist is. Dit volgt ook niet uit het rapport van [ingenieursbureau] . Daarnaast wijst [B.V.] er terecht op dat het energieverbruik bij nieuwbouwwoningen in het eerste jaar wat hoger kan zijn, maar ook in grote mate afhankelijk is van het gebruik en de behoefte van de gebruikers (bijvoorbeeld de aanwezigheid van veel elektrische apparatuur of het elektrisch laden van een auto). De isolatiewaarde– voor zover deze al minder zou zijn dan overeengekomen – hoeft dus niet per se de oorzaak te zijn van een hoger verbruik, althans dat heeft [naam 1 & 2] in dit geval onvoldoende onderbouwd.
Proceskosten
4.48.
Uit het voorgaande volgt dat [naam 1 & 2] in reconventie (grotendeels) in het ongelijk wordt gesteld. Hij moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [B.V.] worden begroot op:
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.567,00
In conventie
Opschorting
4.49.
In conventie vordert [B.V.] (onder meer) betaling van haar eindfactuur. [naam 1 & 2] doet in dat verband een beroep op opschorting van zijn betalingsverplichting. Daaraan legt hij ten grondslag dat nog niet alle gebreken die in het opleveringsrapport zijn opgenomen, zijn verholpen en dat daarnaast sprake is van aanvullende gebreken.
4.50.
Alle gestelde gebreken die [naam 1 & 2] aan zijn beroep op opschorting ten grondslag legt zijn hiervoor in reconventie reeds besproken. De rechtbank oordeelt daarom als volgt. Opschorting is ingevolge artikel 6:262 lid 2 BW slechts toegelaten voor zover de tekortkoming (van de wederpartij) de opschorting rechtvaardigt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is alleen sprake van een gebrek ten aanzien van de breedte van de deuren van de garage en de bijkeuken en het veiligheidsbeslag. Hoewel [B.V.] op die punten wel degelijk tekortschiet in de nakoming van de aanneemovereenkomst, heeft dit er niet aan in de weg gestaan dat [naam 1 & 2] de woning in gebruik heeft kunnen nemen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze tekortkomingen van zodanig geringe aard dat zij niet voldoende zijn om de opschorting van betaling van de (gehele) eindfactuur te rechtvaardigen. Het beroep op opschorting wordt daarom afgewezen.
Meerwerk
4.51.
Onderdeel van de eindfactuur van [B.V.] is een specificatie van het in rekening gebrachte meerwerk. [naam 1 & 2] heeft betwist dat hij de meerwerkposten 4 “
extra’s grondwerk”, 5 “
verrekening constructieve uitgangspunten”, 8 “
verrekening isolatiewaarde ivm Bouwbesluit”, 11C “
verrekening stelpost tegelwerk” en 16 “
aanpassen verzamelleiding HWA” verschuldigd is.
4.52.
Uit artikel 6 lid 3 van de AVA 2013 volgt dat meerwerk in beginsel schriftelijk of elektronisch dient te worden overeengekomen. In dat verband heeft [B.V.] ten aanzien van de meerwerkposten (afzonderlijke) specificaties in het geding gebracht, waaruit een nadere toelichting op deze meerwerkposten volgt. [naam 1 & 2] heeft niet betwist dat hij deze specificaties heeft ondertekend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze meerwerkposten tussen partijen zijn overeengekomen.
4.53.
Voor zover [naam 1 & 2] zich er ten aanzien van meerwerkpost 4 op beroept dat deze kosten onterecht in rekening zijn gebracht, omdat [B.V.] – vanwege het afwijkende grondpeil – meer grond heeft afgevoerd dan nodig was, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Niet alleen is deze meerwerkpost tussen partijen overeengekomen, maar zoals hiervoor is overwogen is slechts sprake van een geringe afwijking van 3 centimeter. Onduidelijk is gebleven hoeveel grond daardoor precies te veel zou zijn afgevoerd. Het standpunt van [naam 1 & 2] dat deze meerkwerkpost (geheel) niet verschuldigd zou zijn, kan de rechtbank dan ook niet volgen.
Ook het verweer van [naam 1 & 2] ten aanzien van meerwerkpost 5, namelijk dat onduidelijk is waarop deze post betrekking heeft, gaat niet op. [naam 1 & 2] is immers akkoord gegaan met deze meerwerkpost. Hetzelfde geldt met betrekking tot het verweer van [naam 1 & 2] dat de kosten van meerwerkpost 8 ‘naar alle waarschijnlijkheid ten onrechte’ in rekening zijn gebracht.
Het verweer van [naam 1 & 2] met betrekking tot meerwerkpost 11C, inhoudende dat [B.V.] 95 meter aan materiaal in rekening heeft gebracht maar slechts 67 meter heeft gebruikt, slaagt eveneens niet. Niet alleen is [naam 1 & 2] akkoord gegaan met deze meerwerkpost, ook heeft hij niet nader onderbouwd waaruit blijkt dat slechts 67 meter zou zijn gebruikt. Hetzelfde geldt met betrekking tot het verweer dat de werkzaamheden die zijn opgenomen onder meerwerkpost 16 niet zouden zijn uitgevoerd. Volgens [B.V.] zijn deze aanpassingen aan de verzamelleidingen HWA wel degelijk uitgevoerd. Uit de correspondentie tussen partijen die [B.V.] heeft overlegd volgt dat over deze werkzaamheden uitvoerig is gesproken en dat [naam 1 & 2] daartoe opdracht heeft gegeven. De enkele stelling van [naam 1 & 2] dat deze werkzaamheden niet zijn uitgevoerd, zonder nadere onderbouwing, is dan ook niet voldoende. Zijn verweer wordt daarom verworpen.
4.54.
De conclusie van het voorgaande is dan ook dat de vordering tot betaling ten aanzien van de meerwerkposten 4, 5, 8, 11C en 16 wordt toegewezen.
Minderwerk
4.55.
[naam 1 & 2] voert voorts aan dat sprake is van minderwerk dat (nog) niet op de eindfactuur is verrekend. De rechtbank zal hierna ingaan op de afzonderlijke door [naam 1 & 2] aangevoerde minderwerkposten.
Rollagen
4.56.
Volgens [naam 1 & 2] is overeengekomen dat boven alle kozijnen van alle vensters rollagen zouden worden aangebracht. [B.V.] heeft echter nagelaten rollagen aan te brengen aan de kozijnen aan voorzijde en de zijkant van de woning. Dit leidt er volgens [naam 1 & 2] toe dat een bedrag van € 3.000,00 in mindering dient te worden gebracht op de eindfactuur wegens minderwerk.
4.57.
De rechtbank volgt [naam 1 & 2] niet in dat standpunt. Uit de aanneemovereenkomst volgt immers dat de
benodigdelateien en/of rollagen zouden worden toegepast (zie ro. 2.2.). [B.V.] heeft ter zitting toegelicht dat het vanuit een constructief oogpunt bij de woning nodig is op sommige plaatsen te werken met rollagen. Op andere plaatsen volstaan (uitsluitend) lateien. Waar rollagen nodig zijn, is dit aangegeven op de tekening van de constructeur, die ter goedkeuring naar [naam 1 & 2] is gezonden. In de reactie van [naam 1 & 2] bij e-mail van 24 mei 2021 op deze tekening valt te lezen: “
Rollaag boven kozijnen kan wel komt toch een rolluikbak op;”. Ook esthetisch is er (dus) geen verschil: door de rolluikbakken zijn de rollagen niet zichtbaar. Hieruit volgt dat [B.V.] niet is afgeweken van de aanneemovereenkomst, zodat ook geen sprake is van minderwerk. Daarnaast weegt de rechtbank (wellicht ten overvloede) mee dat [naam 1 & 2] het gestelde bedrag van € 3.000,00, dat volgens hem in mindering zou moeten worden gebracht, op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
Kolommen
4.58.
[naam 1 & 2] stelt dat – anders dan is overeengekomen – de hoeken van de zijgevels met de voorgevels van de woning niet zijn voorzien van isolatie. [ingenieursbureau] heeft het herstel hiervan becijferd op € 2.500,00, zodat dit als minderwerk in rekening dient te worden gebracht.
[B.V.] voert daartegen aan dat [naam 1 & 2] heeft verzocht de kolommen weg te werken. Daarbij was hij ervan op de hoogte dat de kolommen dan in lijn van de kozijnen (en isolatieschil) dienden te worden geplaatst. Om vochtproblemen te voorkomen kan dan geen isolatiemateriaal aan de onderzijde worden aangebracht. De kolommen zijn echter wel degelijk geïsoleerd, zodat geen sprake is van minderwerk.
4.59.
De rechtbank is van oordeel dat op dit punt geen sprake is van minderwerk. Uit de e-mail van 24 mei 2021 (zie ro. 2.4.) volgt immers dat [naam 1 & 2] heeft verzocht de kolommen weg te werken. Daarnaast valt in het rapport van [ingenieursbureau] (pagina 12) – dat door [naam 1 & 2] zelf in het geding is gebracht – te lezen: “
Bij de kolommen aan de voorgevel onderzijde is er geen isolatie toegepast”. Onduidelijk is daarmee waarop [naam 1 & 2] zijn stelling baseert dat helemaal geen sprake zou zijn van isolatie van de kolommen. Bovendien heeft [naam 1 & 2] niet toegelicht hoeveel isolatiemateriaal minder zou zijn gebruikt, welke gevolgen dit heeft en waarop het bedrag van € 2.500,00 concreet is gebaseerd, noch kan dit worden opgemaakt uit het rapport van [ingenieursbureau] . Zijn stelling dat dit bedrag wegens minderwerk moet worden verrekend, wordt daarom verworpen.
Vensterbanken
4.60.
Tussen partijen staat vast dat geen vensterbanken zijn geplaatst bij de vensters op de tweede verdieping. Dit komt omdat de ramen daar naar buiten openslaan en het daarom niet mogelijk bleek een vensterbank aan te brengen. Het beroep van [naam 1 & 2] op minderwerk in dit verband slaagt. De rechtbank overweegt daartoe dat in de aanneemovereenkomst is opgenomen dat onder de gevelkozijnen met borstwering (composiet) vensterbanken worden aangebracht. Dat dit na het plaatsen van de vensters niet mogelijk bleek en de gevels op andere wijze zijn afgewerkt, zoals [B.V.] aanvoert, doet er niet aan af dat is afgeweken van de aanneemovereenkomst en (dus) sprake is van minderwerk. Aangezien [B.V.] het bedrag van € 350,00 voorts niet heeft betwist, zal dit bedrag in mindering worden gebracht op de vordering in conventie.
Stenen dorpels
4.61.
Het volgende punt dat door [naam 1 & 2] wordt aangevoerd zijn de stenen dorpels die volgens de aanneemovereenkomst zouden worden geplaatst bij de ingang van het toilet en de badkamer beneden. Deze dorpels zijn niet toegepast, zodat € 400,00 in mindering dient te worden gebracht, aldus [naam 1 & 2] . [B.V.] bevestigt dat is afgeweken van de overeenkomst, maar voert aan dat – op verzoek van [naam 1 & 2] – gekozen is voor het doorleggen van de vloertegels op de gehele begane grond, hetgeen vanuit een kostenperspectief wegvalt tegen de kosten van de dorpels. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [B.V.] dit echter onvoldoende concreet onderbouwd. Aangezien vast staat dat het toepassen van de dorpels wel is overeengekomen en deze niet zijn geplaatst, zal de verrekening van het minderwerk op dit punt worden toegewezen.
4.62.
[B.V.] heeft de hoogte van dit minderwerk betwist. Zij voert aan dat de dorpels € 137,30 (inclusief btw) per stuk kosten. Dit is door [naam 1 & 2] niet weersproken en het door hem genoemde bedrag van € 400,00 is niet nader onderbouwd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat € 274,60 (tweemaal € 137,30) in mindering dient te worden gebracht op de eindfactuur van [B.V.] .
Dakpannen
4.63.
Dat de door [naam 1 & 2] in eerste instantie gekozen dakpannen niet (tijdig) konden worden geleverd en derhalve niet zijn aangebracht, staat tussen partijen vast. In plaats daarvan zijn andere dakpannen geleverd. Volgens [naam 1 & 2] zijn bij de plaatsing daarvan goedkopere materialen gebruikt en materialen weggelaten, waardoor sprake is van minderwerk. Het minderwerk bedraagt volgens [naam 1 & 2] € 15.500,00, bestaande uit de door [ingenieursbureau] begrote kosten voor het afdichten van de dakplaten (€ 10.000,00) en het herstel van de hoekpannen en onderconstructie (€ 5.500,00).
4.64.
Minderwerk komt in beginsel voor verrekening in aanmerking wanneer bij de uitvoering van een werk (binnen de grenzen van de opdracht) blijkt dat minder kosten gemaakt moeten worden dan bij de totstandkoming van de opdracht was voorzien. Het standpunt van [naam 1 & 2] , dat het minderwerk [naam 1 & 2] € 15.500,00 bedraagt, bestaande uit de door [ingenieursbureau] begrote kosten voor het afdichten van de dakplaten en het herstel van de hoekpannen en onderconstructie, is daarmee niet verenigbaar. Deze kosten zien immers niet op kosten die [B.V.] heeft bespaard of onterecht in rekening heeft gebracht, maar op herstel. Aangezien [naam 1 & 2] niets heeft gesteld ten aanzien van de kosten voor de dakpannen die [B.V.] zou hebben bespaard, wordt zijn beroep op verrekening wegens minderwerk verworpen.
BTW-factuur zonnepanelen
4.65.
[naam 1 & 2] stelt voorts dat hij schade ter hoogte van € 1.764,00 lijdt omdat [B.V.] hem – ondanks herhaald verzoek – geen afzonderlijke btw-factuur heeft doen toekomen ten aanzien van de zonnepanelen.
4.66.
De rechtbank overweegt dat [naam 1 & 2] tot 1 juli 2023 de tijd had om de btw-teruggaaf voor de zonnepanelen in te dienen. Uit de door [naam 1 & 2] overlegde e-mail van 11 september 2022 (zie ro. 2.7.) volgt dat [naam 1 & 2] heeft gevraagd om een factuur voor de btw-teruggaaf. Er resteerden daarna nog meer dan negen maanden om de btw-teruggaaf aan te vragen. Niet is gebleken dat [naam 1 & 2] daarna nog actie heeft ondernomen ter verkrijging van de factuur. Bovendien is ter zitting gebleken dat [naam 1 & 2] wel degelijk een factuur heeft ontvangen, maar dat hij – kennelijk – een factuur nodig had met een specificatie voor alleen de zonnepanelen. Dat laatste heeft hij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk aan [B.V.] gecommuniceerd, zodat niet kan worden gesproken over een tekortkoming aan de zijde van [B.V.] . De verrekening van de gestelde schade wordt derhalve afgewezen.
Eindfactuur
4.67.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan ten aanzien van het gevorderde onder I de conclusie worden getrokken dat op het bedrag van de eindfactuur van € 40.013,74 een bedrag van € 624,60 aan minderwerk dient te worden verrekend (€ 350,00 voor de vensterbanken en € 274,60 voor de stenen dorpels). Derhalve resteert nog een toewijsbaar bedrag van € 39.389,14.
Voegwerk op kleur
4.68.
[B.V.] vordert voorts in conventie onder II betaling van haar factuur ten aanzien van voegwerk op kleur ter hoogte van € 1.089,00. Deze factuur en de verschuldigdheid daarvan is op zichzelf niet door [naam 1 & 2] betwist. Het in conventie gevorderde onder II zal dan ook worden toegewezen.
Wettelijke en contractuele rente
4.69.
[B.V.] vordert over de bedragen van de eindfactuur en de factuur voor het voegwerk op kleur tevens de wettelijke rente met ingang van de vervaldata van deze facturen (te weten 25 januari 2023 respectievelijk 12 april 2023) tot aan de dag der algehele voldoening en conform artikel 11 AVA 2013 te verhogen met 2% vanaf veertien dagen na de vervaldata van de facturen (9 februari 2023 respectievelijk 27 april 2023). Dit deel van de vordering is door [naam 1 & 2] niet betwist en zal dan ook worden toegewezen zoals hierna in het dictum bepaald.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.70.
[B.V.] vordert tevens (in conventie) een bedrag van € 1.175,14 aan buitengerechtelijke incassokosten. [naam 1 & 2] voert aan dat deze kosten niet verschuldigd zijn, omdat deze niet juist zijn aangezegd en niet juist zijn berekend.
4.71.
[B.V.] heeft op 28 maart 2023 een brief als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW aan [naam 1 & 2] gestuurd. [naam 1 & 2] heeft de ontvangst van deze brief niet betwist. De buitengerechtelijke incassokosten zijn dus juist aangezegd. De vordering zal derhalve worden toegewezen, maar niet voor het door [B.V.] gevorderde bedrag. De (hoofd)vordering in conventie wordt immers toegewezen tot een bedrag van € 39.389,14. Gelet op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zullen de incassokosten worden toegewezen tot het bedrag van € 1.168,89. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente zal als onbetwist met ingang van 12 april 2023 eveneens worden toegewezen.
Proceskosten
4.72.
Uit het voorgaande volgt dat [naam 1 & 2] in conventie (grotendeels) in het ongelijk wordt gesteld. Hij moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [B.V.] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
108,95
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.512,95

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [naam 1 & 2] om aan [B.V.] te betalen een bedrag van € 39.389,14, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 25 januari 2023, te verhogen met 2% vanaf 9 februari 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [naam 1 & 2] om aan [B.V.] te betalen een bedrag van € 1.089,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 12 april 2023, te verhogen met 2% vanaf 27 april 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [naam 1 & 2] om aan [B.V.] te betalen een bedrag van € 1.168,89 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 12 april 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [naam 1 & 2] in de proceskosten van € 5.512,95, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [naam 1 & 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de hiervoor genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
veroordeelt [B.V.] tot het leveren en aanbrengen van de overeengekomen deuren en deurkozijnen voor de garage en de bijkeuken, met een dagmaat van 900 mm, onder verwijdering van de thans aangebrachte deuren en deurkozijnen, binnen vier maanden na betekening van dit vonnis,
5.8.
veroordeelt [B.V.] tot het aanbrengen van het overeengekomen veiligheidsbeslag, binnen vier maanden na betekening van dit vonnis,
5.9.
veroordeelt [B.V.] tot na het verrichten van het herstelwerk als bedoeld onder 5.7. en 5.8. het (netjes) afwerken van alle herstelwerk, binnen vier maanden na betekening van dit vonnis,
5.10.
veroordeelt [naam 1 & 2] in de proceskosten van € 2.567,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [naam 1 & 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.11.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de hiervoor genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.