Op 6 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken 23/3108 en 23/3109, waarbij belanghebbende in beroep ging tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelde de aanslagen in de inkomstenbelasting en de zorgverzekeringswet voor het jaar 2019, die waren opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.013 en een bijdrage-inkomen van € 55.927. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, waarbij de inspecteur de waarde van een perceel grond, dat in 2019 aan zijn dochter was verkocht, ter discussie stelde. De rechtbank oordeelde dat de aanslagen niet naar de juiste hoogte waren opgelegd, en dat de waarde van het perceel bij verkoop hoger was dan de door belanghebbende opgevoerde waarde. De rechtbank stelde de waarde in goede justitie vast op € 49.520, wat leidde tot een winstcorrectie van € 17.520. Hierdoor werd het belastbaar inkomen uit werk en woning verlaagd tot € 35.700 en het bijdrage-inkomen tot € 43.436. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en bepaalde dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moest vergoeden.