ECLI:NL:RBZWB:2024:6117

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
02-035416-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de isd-maatregel na tussentijdse beoordeling

Op 2 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de tussentijdse beoordeling van de isd-maatregel van een veroordeelde, geboren in 1974 en gedetineerd in het Justitieel Complex. De rechtbank heeft het verzoek tot beëindiging van de isd-maatregel toegewezen. De rechtbank oordeelde dat niet kan worden geoordeeld dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de isd-maatregel noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van recidive. De rechtbank baseerde haar oordeel op het voortgangsverslag van de casemanager, waarin werd gesteld dat het recidiverisico hoog was, maar de rechtbank vond dat deze inschatting onvoldoende onderbouwd was. De veroordeelde had na de vorige beoordeling geen strafbare feiten gepleegd, ondanks enkele terugvallen in het nakomen van afspraken. De rechtbank concludeerde dat er geen te verwachten onveiligheid, overlast of verloedering van het publieke domein zou zijn bij beëindiging van de maatregel. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en de griffier was ook aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-035416-22
Beslissing tussentijdse beoordeling isd-maatregel d.d. 2 september 2024
Aan veroordeelde
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedag] 1974,
gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie] , gelegen aan de [adres] ,
is de isd-maatregel opgelegd.

1.De stukken

Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- het vonnis van deze rechtbank van 23 november 2022 waaruit blijkt dat aan veroordeelde (hierna: [veroordeelde] ) de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: isd-maatregel) voor de duur van 2 jaar is opgelegd;
- de beslissing van deze rechtbank van 19 september 2023 tot voortzetting van de isd-maatregel na een verzoek van de verdediging tot tussentijdse beoordeling van de isd-maatregel d.d. 28 juni 2023;
- het verzoek van de verdediging tot tussentijdse beoordeling van de isd-maatregel van
3 juni 2024;
- een voortgangsverslag tenuitvoerlegging isd-maatregel van 26 juni 2024.

2.De procesgang

Tijdens het onderzoek ter zitting van de rechtbank van 19 augustus 2024 is de officier van justitie gehoord. Tevens is [veroordeelde] gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.J.P. van Gils, advocaat te [plaats 2] . Voorts is de [deskundige] , senior casemanager van JC [locatie] , gehoord.
In het voortgangsverslag wordt geadviseerd tot voortzetting van de isd-maatregel. Aan dit advies ligt de volgende toelichting ten grondslag.
De inschatting van het recidiverisico is tot stand gekomen op basis van de RISC (risicotaxatie- en adviesinstrument), waar de OXREC onderdeel van is.
Op grond van de OXREC is, aan de hand van een aantal parameters, een algemene voorspelling gedaan wat betreft het recidiverisico voor een groep individuen met dezelfde kenmerken als betrokkene. Op basis hiervan werd het algemene risico ingeschat als hoog, het risico op geweld werd gemiddeld ingeschat.
Het gestructureerd professioneel oordeel van JC [locatie] aan de hand van de RISC is gebaseerd op de specifieke karakteristieken van [veroordeelde] zoals die naar voren komen uit de beschikbare documentatie, gesprekken met referenten en hun indruk van betrokkene. Op grond hiervan wijkt JC [locatie] niet af van inschatting op basis van de OXREC. Hierbij wordt in overweging genomen dat er bij [veroordeelde] sprake is van herhaaldelijke terugval in delictgedrag ingegeven door zijn beperkte copingmechanisme, laag intelligentieniveau en narcistische en antisociale persoonlijkheidstrekken. De motivatie die [veroordeelde] eerder in detentie liet zien, kan hij niet in de praktijk brengen. Hij heeft hier meerdere kansen voor gekregen. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt hoog ingeschat wegens het niet nakomen van afspraken bij [bedrijf] en de reclassering en vanwege recidive.
Indien de maatregel wordt opgeheven wordt de kans op recidive hoog geacht. Ondanks meerdere kansen, waarschuwingen en aangescherpte voorwaarden heeft [veroordeelde] aangetoond niet in staat te zijn om te gaan met de grotere vrijheden en verantwoordelijkheid die bij een extramurale fase komen kijken. De beschermende factoren die [veroordeelde] aan het opbouwen was, zijn door de beëindiging van de extramurale fase weggevallen.
De [deskundige] heeft daar ter zitting nog het volgende aan toegevoegd.
Op 4 juli 2024 heeft een trajectbepalingsoverleg plaatsgevonden. Daar is afgesproken om te onderzoeken of het mogelijk is om [veroordeelde] klinisch op te laten nemen om nog verder te werken aan zijn problematiek. Het is wel de vraag of dat nog mogelijk is, omdat de isd-maatregel op 8 december 2024 eindigt en daarmee de klinische opname maar van korte duur zou kunnen zijn. De FPA in [plaats 1] heeft hier nog geen beslissing over genomen. Daarnaast wordt ingezet op nazorg. [veroordeelde] zou wellicht verwezen kunnen worden naar Traverse in [plaats 2] , alwaar hij op de wachtlijst gezet zou kunnen worden voor huisvesting na detentie. Mocht een klinische behandeling niet meer mogelijk zijn, dan zou er naast nazorg intern niet veel meer aangeboden kunnen worden aan [veroordeelde] omdat alle ambulante mogelijkheden al geprobeerd zijn zonder het gewenste resultaat. [veroordeelde] heeft de afgelopen weken ook weer ordemaatregelen gekregen in verband met illegaal gokken op de afdeling en schulden die daaruit zijn ontstaan en heeft daardoor de veiligheid van de inrichting in gevaar gebracht. Er worden van beide kanten dreigingen naar elkaar geuit. [veroordeelde] heeft om die reden nu een individueel programma. Om toch nog meer vrijheden te kunnen krijgen zou [veroordeelde] zich moeten inzetten voor zijn behandelingen, gewenst gedrag op de afdeling moeten tonen en moeten meewerken aan de aangeboden dagprogramma’s. Dat doet hij momenteel niet altijd; op zijn behandelingsafspraken is hij de laatste paar weken niet aanwezig geweest. JC [locatie] moet voldoende vertrouwen hebben dat bijvoorbeeld verloven positief verlopen alvorens meer vrijheden worden gegeven.
Desgevraagd heeft de deskundige nog verklaard dat, wanneer de isd-maatregel nu zou stoppen, er geen beschermende factoren zijn. De behandeling zou wegvallen en er is ook geen huisvesting en begeleiding voor [veroordeelde] . De komende periode zou benut kunnen worden om de overgang naar de beëindiging van de isd-maatregel soepeler te laten verlopen. Bovendien zou bij voortzetting de maatschappij langer beveiligd zijn, gelet op het hoge risico op recidive.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting geconcludeerd tot voortzetting van de isd-maatregel. Hij is van mening dat voortzetting van de isd-maatregel wel degelijk nog meerwaarde heeft, ook al is het maar tot 8 december 2024. Op zijn minst moet als beschermende factor nazorg worden georganiseerd voor de periode na de maatregel. Het gaat daarnaast om het terugdringen van het risico op recidive. Dat risico is nog steeds hoog, gelet op de inhoud van het voortgangsverslagverslag.

4.Het standpunt van de verdediging

[veroordeelde]
heeft ter zitting verklaard dat hij nu 18 maanden in JC [locatie] zit. De ordemaatregelen zijn volgens hem onterecht genomen, namelijk alleen op basis van een verklaring van een andere gedetineerde die beweert dat [veroordeelde] en hij hebben gegokt. [veroordeelde] ontkent dit.
[veroordeelde] bekent wel tijdens de isd-periode fouten te hebben gemaakt en ook tekortkomingen te hebben, maar hij stelt na de eerdere terugval op 28 augustus 2023 de draad weer opgepakt te hebben en daarna zes verloven goed te hebben afgerond. Tegelijkertijd onderkent hij dat hij er nog niet is.
Hij heeft vier maanden buiten gewerkt en drie maanden begeleid gewoond. Ondanks dat hij alcohol en drugs heeft gebruikt en dat zijn broer in februari 2024 is overleden, is hij niet meer teruggevallen in het plegen van delicten en is het bij kortstondig gebruik gebleven.
Als de isd-maatregel nu zou worden beëindigd kan hij tijdelijk bij zijn broer en zijn gezin in [plaats 3] wonen en zou hij daarna bij Traverse kunnen verblijven. Bovendien kan hij dan weer gaan werken en kan hij zijn rijbewijs weer gebruiken om auto te rijden. Hij weet ook dat hij, als hij wordt opgeroepen voor de strafbare feiten die hij vóór de vorige isd-toetsing zou hebben gepleegd, moet laten zien dat hij zijn leven weer heeft opgebouwd zonder verdere strafbare feiten en hij denkt dat hij dat aankan. Een voortzetting van de isd-maatregel heeft volgens [veroordeelde] geen meerwaarde, gelet op de korte duur tot 8 december 2024 en de onzekerheid of hij nog naar een kliniek kan in de tussentijd.
Raadsman
De raadsman van veroordeelde heeft ter zitting aangevoerd dat er geen noodzaak bestaat om de isd-maatregel te laten voortduren tot 8 december 2024.
[veroordeelde] heeft al een aantal stappen gezet en gedurende langere tijd een extramurale fase doorlopen waarin hij goed heeft gefunctioneerd. Dat er een hoog risico op recidive is, wordt niet onderbouwd door hoe het in 2024 is gegaan en hoe de extramurale fase is geweest. [veroordeelde] wil graag laten zien dat hij het kan zonder terug te vallen in delictgedrag. De raadsman acht het risico op terugval aanvaardbaar laag. Bovendien is onzeker of er nog een klinische opname komt en is niet duidelijk hoe het nazorgtraject gaat verlopen tot 8 december 2024. Hij verzoekt daarom de isd-maatregel te beëindigen.

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank dient in het kader van de onderhavige procedure te beoordelen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de isd-maatregel
noodzakelijkis. In artikel 38m, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de isd-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive. Op grond van artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering moet in dat kader worden vastgesteld of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, overlast of verloedering van het publieke domein, waarna moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van veroordeelde ligt.
De rechtbank stelt vast op basis van het voortgangsverslag van JC [locatie] dat het na de beslissing op de vorige tussentijdse beoordeling van de isd-maatregel van 19 september 2023 gedurende enige tijd (tot eind maart 2024) goed is gegaan met [veroordeelde] . Vervolgens ging het minder goed (zijn contacten met het RIBW liepen stroef, hij kwam afspraken niet na, hij zou ongeoorloofd auto hebben gereden en hij zou cocaïne hebben gebruikt) en zijn er na terugplaatsing in JC [locatie] op 5 april 2024 intern afspraken gemaakt om [veroordeelde] opnieuw te plaatsen bij het RIBW onder strikte voorwaarden. Hij is op 23 mei 2024 naar het RIBW gegaan, maar daar overtrad hij al snel de voorwaarden. Door JC [locatie] is toen geconcludeerd dat [veroordeelde] de nieuwe vrijheden blijkbaar niet aankon en is besloten een stapje terug te doen om een en ander weer op te bouwen, waarna hij op 27 mei 2024 weer is teruggeplaatst naar JC [locatie] .
Hoewel er zaken niet goed zijn gegaan volgt daaruit naar het oordeel van de rechtbank echter niet direct dat het recidiverisico hoog is, zoals wordt gesteld door JC [locatie] .
Mede in het licht van hetgeen door [veroordeelde] en zijn raadsman ter zitting voren is gebracht, heeft JC [locatie] onvoldoende concreet onderbouwd waarom dat risico hoog is. Ook de deskundige van JC [locatie] heeft desgevraagd geen concrete onderbouwing van dat hoge risico kunnen geven. De rechtbank stelt vast dat [veroordeelde] na de vorige tussentijdse beoordeling in september 2023 weliswaar tweemaal een terugval heeft gehad in die zin dat hij zich niet aan afspraken en/of voorwaarden hield (hetgeen ook door [veroordeelde] grotendeels wordt erkend), maar is niet gebleken dat hij zich in die periode heeft schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, hoewel hij daartoe wel de gelegenheid heeft gehad toen hij buiten JC [locatie] werk had en woonachtig was bij een locatie van het RIBW. Daarnaast waren er privéomstandigheden (zoals het overlijden van zijn broer) die een mogelijke trigger hadden kunnen vormen om weer delicten te gaan plegen. Dat is echter niet gebeurd. Ook niet tijdens een kortstondige terugval in middelengebruik. Voor de rechtbank is niet in voldoende concrete mate komen vast te staan dat en waarom het recidiverisico hoog zou zijn. Ook is, vragen daarover ten spijt, niet duidelijk geworden welke onveiligheid/overlast/verloedering door [veroordeelde] te verwachten zou zijn bij beëindiging van de maatregel. Daarnaast ziet de rechtbank niet wat de meerwaarde van voortzetting van de isd-maatregel tot 8 december 2024 anders zou zijn, nu het naar de rechtbank begrijpt hoogst onzeker is dat er nog een klinische opname kan worden gerealiseerd en ook onduidelijk is wat er nog zou kunnen worden ingezet in het kader van het nazorgtraject. Dit is uit het voortgangsverslag en de toelichting door de deskundige onvoldoende concreet duidelijk geworden.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet geoordeeld kan worden dat voortzetting van tenuitvoerlegging van de isd-maatregel noodzakelijk is ter beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive en dat niet geconcludeerd kan worden dat opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, overlast of verloedering van het publieke domein.
Het verzoek tot beëindiging van de isd-maatregel zal dan ook worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek van veroordeelde toe en beëindigt de isd-maatregel met ingang van vrijdag
6 september 2024.
Deze beslissing is gegeven door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en
mr. P.B. van Onzenoort, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier E.A.J. de Roos en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 september 2024.
Mr. Brouwer is niet in de gelegenheid om deze beslissing mede te ondertekenen.