ECLI:NL:RBZWB:2024:611

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 22_4211
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake beëindiging hulp in de huishouding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 9 maart 2022. Dit bezwaar was gericht tegen het besluit van 8 maart 2022, waarbij de toegekende voorziening voor hulp in de huishouding per 7 maart 2022 is beëindigd. Het college heeft op 17 oktober 2022 alsnog beslist op het bezwaar, maar eiseres heeft op 29 september 2023 haar inhoudelijke gronden tegen dit besluit ingetrokken. Eiseres wenst nog wel een beslissing op het beroep voor zover het was gericht tegen het niet tijdig nemen van het besluit en op de beslissing van het college dat zij geen dwangsommen verschuldigd zijn.

De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn was verstreken voordat eiseres op 31 augustus 2022 beroep heeft ingesteld. Het beroepschrift voldoet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor het beroep rechtsgeldig is ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen dwangsommen verschuldigd zijn, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiseres heeft echter terecht beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift, en de rechtbank bepaalt dat het college het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat het beroepschrift niet is ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, en openbaar gemaakt op 26 januari 2024. De rechtbank verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond, en het beroep voor het overige ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4211

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. Meys),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat het college volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 9 maart 2022 gericht tegen het besluit van 8 maart 2022 waarbij de toegekende voorziening voor hulp in de huishouding per 7 maart 2022 is beëindigd.
1.1.
Het college heeft op 17 oktober 2022 alsnog beslist op het bezwaar van 9 maart 2022. Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, heeft het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen mede betrekking op het besluit van 17 oktober 2022.
1.2.
Eiseres heeft op 29 september 2023 haar inhoudelijk gronden tegen het alsnog genomen besluit van 17 oktober 2022 ingetrokken. Eiseres wenst nog wel een beslissing op het beroep voor zover het was gericht tegen het niet tijdig nemen van het besluit en op de beslissing van het college dat zij geen dwangsommen verschuldigd zijn.
1.3.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3. Partijen zijn het erover eens dat de beslistermijn was verstreken voordat eiseres op 31 augustus 2022 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dit brengt mee dat eiseres rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is in zoverre dan ook kennelijk gegrond.
4. Het college heeft in de beslissing op bezwaar van 17 oktober 2023 besloten geen dwangsom verschuldigd te zijn, nu het bezwaar kennelijk ongegrond is verklaard. Eiseres heeft bij brief van 23 oktober 2022 aangegeven dit te betwisten en verwijst naar het advies van de hoorcommissie waarin slechts wordt gesproken over ongegrondheid en niet over een kennelijke ongegrondheid van het bezwaar.
5. De rechtbank stelt vast dat de adviescommissie onder punt I. van het advies spreekt over een kennelijk ongegrond bezwaar. Dit blijkt ook uit de overwegingen en uit punt IV van het advies waarin de adviescommissie adviseert om het bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren. Eiseres is om die reden ook niet gehoord. De rechtbank kan eiseres dan ook niet volgen in haar grond dat de adviescommissie niet tot een kennelijke ongegrondheid had geadviseerd.
6. In artikel 4:17, zesde lid, onder c. van de Awb is bepaald dat het college geen dwangsom verschuldigd is indien de aanvraag (of het bezwaar) kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld geen dwangsommen verschuldigd te zijn. Het beroep is op dit punt dan ook kennelijk ongegrond.
7. Omdat eiseres terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het beroepschrift is niet ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en ook verder is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Bpb. Het beroep is weliswaar wel gedeeltelijk ingetrokken door de gemachtigde die eiseres later in de beroepsprocedure heeft bijgestaan, maar alleen als een gemachtigde namens eiseres beroep instelt, kan die activiteit voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 26 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.