ECLI:NL:RBZWB:2024:6085

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 23/3224
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag accijns op onveraccijnsde sigaretten aangetroffen in gehuurde loods

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 1 mei 2023 een naheffingsaanslag accijns heeft opgelegd van € 780.832. De inspecteur heeft ook belastingrente van € 24.379 in rekening gebracht. Belanghebbende, die als directeur/grootaandeelhouder van een BV de loods huurde, had de sigaretten voorhanden, die niet voorzien waren van accijnszegels. De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 behandeld, waarbij belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat belanghebbende de accijnsgoederen voorhanden had. De rechtbank stelt vast dat de sigaretten zijn aangetroffen in de loods die door de BV werd gehuurd en dat belanghebbende toegang had tot de loods. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende als belastingplichtige kan worden aangemerkt, ongeacht of hij wist dat de sigaretten onveraccijnsde waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. dr. C. Hofman en openbaar gemaakt op 30 augustus 2024. Belanghebbende kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3224

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 1 mei 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd naar een te betalen bedrag aan accijns van € 780.832 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 24.379 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende de accijnsgoederen voorhanden heeft gehad dan wel betrokken was bij het voorhanden hebben ervan als bedoeld in artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de Accijns (WA). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Aan de [adres] staat een loods. [B.V. 1] is de eigenaar en tevens verhuurder van deze loods.
4.1.
Deze loods is – zo blijkt uit de huurovereenkomst – gehuurd door [B.V. 2] (de BV) voor de periode 1 juni 2021 tot en met 31 mei 2022. Belanghebbende was in die periode directeur/grootaandeelhouder van de BV.
4.2.
Belanghebbende had als huurder een sleutel van de loods. Hij gebruikte de loods om (tijdelijk) aan anderen, onder andere werknemers en afnemers van de BV, ruimte ter beschikking te stellen voor opslag van spullen. Deze anderen hadden (soms) ook een sleutel van de loods.
4.3.
Op 25 juni 2021 zijn, toen ambtenaren van de Douane de loods controleerden, 3.210.000 stuks sigaretten, merk Richmond in de loods aangetroffen. Uit het proces-verbaal van de Douane volgt dat de sigaretten niet voorzien waren van accijnszegels. Voor de loods was geen vergunning voor een accijnsgoederenplaats verleend.

Motivering

Omvang van het geschil
5. Vaststaat dat de in de loods aangetroffen sigaretten niet waren voorzien van accijnszegels en ook anderszins is niet aannemelijk dat voor die sigaretten accijns was betaald. Daarom is accijns verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van die sigaretten. [1] Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. [2]
5.1.
In geschil is of de inspecteur de accijns terecht van belanghebbende heeft nageheven.
Standpunten van partijen
5.2.
De inspecteur meent dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, primair omdat belanghebbende de onderhavige accijnsgoederen voorhanden had en subsidiair omdat hij betrokken was bij het voorhanden hebben ervan, omdat de sigaretten zijn aangetroffen in de loods die belanghebbende, althans, zijn BV, huurde. Belanghebbende is daarom terecht als belastingplichtige aangemerkt, aldus de inspecteur.
5.3.
Volgens belanghebbende moet de naheffingsaanslag worden vernietigd. Hij voert aan dat het enkele feit dat zijn BV huurder was van de loods niet voldoende is om hem als belastingplichtige aan te merken. Hij wist niet dat er in de loods onveraccijnsde sigaretten lagen. Daarom is hem geen verwijt daarvan te maken. Op de zitting heeft belanghebbende nog benadrukt dat hij niet betrokken is geweest bij de handel in sigaretten. Daarnaast meent belanghebbende dat de naheffingsaanslag aan zijn BV had moeten worden opgelegd en niet aan hem persoonlijk. De rechtbank begrijp deze stelling zo dat belanghebbende meent dat sprake is van willekeur bij het opleggen van de naheffingsaanslag.
Motivering
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. De accijns wordt geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of opslaat, en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben of opslaan ervan betrokken is. [3] De accijns wordt verschuldigd op het tijdstip van de uitslag tot verbruik. [4] Hieronder wordt verstaan het tijdstip van de aanvang van het voorhanden of in opslag hebben. [5]
5.5.
Vast staat dat de sigaretten zijn aangetroffen in een loods waarvan de BV op het moment van de controle op 25 juni 2021 (zie 4.3.) de enige huurder was. Belanghebbende had een sleutel tot zijn beschikking en heeft ook verklaard regelmatig in de loods aanwezig te zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat belanghebbende fysiek over de in de loods aangetroffen sigaretten kon beschikken. Deze feitelijke beschikkingsmacht is voldoende om te kunnen oordelen dat belanghebbende de sigaretten voorhanden heeft gehad. Niet relevant is of hij een recht of belang kon doen gelden op die sigaretten, of dat hij wist of redelijkerwijs had behoren te weten dat daarover accijns was verschuldigd. [6]
5.6.
Het staat de inspecteur vrij om te kiezen aan wie hij een naheffingsaanslag oplegt. [7] Daarom kan niet worden geoordeeld dat de naheffingsaanslag aan de BV of aan een ander opgelegd had moeten worden.
5.7.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
5.8.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op al het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. C. Hofman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 30 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 1, tweede lid, van de WA.
2.Artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de WA.
3.Artikel 51, eerste lid, onder b van de WA.
4.Artikel 52, eerste lid, van de WA.
5.Artikel 52, tweede lid, van de WA.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:473.
7.Vgl. Hoge Raad 14 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:2165.