ECLI:NL:RBZWB:2024:6084
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van belastingrentebeschikking bij voorlopige aanslag erfbelasting
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 augustus 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de belastingrentebeschikking bij een voorlopige aanslag erfbelasting beoordeeld. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. G. Vree, had bezwaar gemaakt tegen de belastingrentebeschikking die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2022 een voorlopige aanslag erfbelasting opgelegd, waarbij € 7.406 aan belastingrente in rekening was gebracht. De rechtbank behandelt het beroep en de argumenten van de belanghebbende, die stelt dat de belastingrente ten onrechte is opgelegd omdat het verzoek om de voorlopige aanslag tijdig zou zijn ingediend.
De rechtbank concludeert dat het verzoek om de voorlopige aanslag niet voor de wettelijke termijn van 4 oktober 2022 is ontvangen, waardoor de inspecteur terecht belastingrente in rekening heeft gebracht. De rechtbank legt uit dat volgens artikel 30g van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) belastingrente in rekening wordt gebracht bij positieve aanslagen erfbelasting, tenzij het verzoek om de voorlopige aanslag tijdig is ingediend. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de belastingrentebeschikking in stand blijft. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.