In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs. De verdachte werd beschuldigd van het vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid versnijdingsmiddelen, bestaande uit 151,46 kilogram van een mengsel van paracetamol en coffeïne, dat gebruikt wordt voor het versnijden van heroïne. De feiten vonden plaats op 1 maart 2023, toen de verdachte samen met een medeverdachte werd aangehouden op de A16 bij Zevenbergschen Hoek. In hun voertuig werden de versnijdingsmiddelen aangetroffen, wat leidde tot de verdenking van het voorbereiden van de handel in heroïne.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ernstige reden had om te vermoeden dat de stoffen die hij vervoerde bestemd waren voor het versnijden van drugs. Ondanks zijn verklaring dat hij niet wist wat hij vervoerde, oordeelde de rechtbank dat hij bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij betrokken was bij de voorbereidingen voor de handel in harddrugs. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf op van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met het blanco strafblad van de verdachte en de ernst van de feiten, waarbij de volksgezondheid en de maatschappelijke overlast door heroïnegebruik zwaar wogen in de beslissing.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de tenlastelegging en de bewijsvoering zijn besproken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs, en heeft de strafoplegging gemotiveerd door de impact van de drugshandel op de samenleving.