Op 29 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van het vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid van 151,46 kilogram versnijdingsmiddelen, bestaande uit paracetamol en coffeïne, naar het buitenland. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 1 maart 2023 samen met een medeverdachte werd aangehouden op de A16 bij Zevenbergschen Hoek, waar in hun auto de versnijdingsmiddelen werden aangetroffen. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich bewust was van de illegale aard van de goederen, terwijl de verdediging betoogde dat er geen bewijs was dat de stoffen bestemd waren voor het versnijden van heroïne.
De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op het voorbereiden van een drugsdelict. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in vereniging schuldig had gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor het bewerken van heroïne. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en haar proceshouding, en besloot dat een deel van de straf voorwaardelijk moest zijn om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.