Op 29 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het veroorzaken van een ontploffing en het vernielen van een ruit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het veroorzaken van de ontploffing, omdat er onvoldoende bewijs was om zijn betrokkenheid bij de ontploffing op 23 december 2021 vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van getuigen niet overtuigend genoeg waren en dat er geen objectief bewijs was dat de verdachte bij de ontploffing betrokken was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen mogelijk gekleurd waren door persoonlijke motieven van de getuigen.
Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte op 2 maart 2022 opzettelijk en wederrechtelijk een ruit had vernield die toebehoorde aan een ander. De officier van justitie had een gevangenisstraf van achttien maanden geëist, waarvan zes maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de straf gericht moest zijn op het voorkomen van nieuwe strafbare feiten door de verdachte. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd voor de ontploffing, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan.