ECLI:NL:RBZWB:2024:6071

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
02-314785-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het veroorzaken van een ontploffing, veroordeling voor een vernieling met voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 29 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het veroorzaken van een ontploffing en het vernielen van een ruit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het veroorzaken van de ontploffing, omdat er onvoldoende bewijs was om zijn betrokkenheid bij de ontploffing op 23 december 2021 vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van getuigen niet overtuigend genoeg waren en dat er geen objectief bewijs was dat de verdachte bij de ontploffing betrokken was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen mogelijk gekleurd waren door persoonlijke motieven van de getuigen.

Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte op 2 maart 2022 opzettelijk en wederrechtelijk een ruit had vernield die toebehoorde aan een ander. De officier van justitie had een gevangenisstraf van achttien maanden geëist, waarvan zes maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de straf gericht moest zijn op het voorkomen van nieuwe strafbare feiten door de verdachte. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd voor de ontploffing, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-314785-23
vonnis van de meervoudige kamer van 29 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. F.W.M. Hopmans, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1: al dan niet samen met een ander vuurwerkbommen heeft laten ontploffen bij de woning van [benadeelde 1] . Dit is op verschillende manieren ten laste gelegd;
2: een ruit heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van feit 1 kan komen. Met betrekking tot een bewezenverklaring van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier vast dat er op 23 december 2021 een ontploffing is geweest bij de woning van [benadeelde 1] . De schade aan de woning kan passen bij de ontploffing van vuurwerkbommen en verschillende personen hebben verklaard twee knallen te hebben gehoord. Hoewel [benadeelde 1] ten tijde van de ontploffing in de woning verbleef, heeft zij niet gezien wie de ontploffing heeft veroorzaakt. Zij heeft wel direct in haar aangifte het vermoeden uitgesproken dat verdachte hierbij betrokken was, maar op dat moment kon zij dat vermoeden niet verder onderbouwen. Verder blijkt uit de aangifte en latere verklaringen van [benadeelde 1] dat de ontploffingen een enorme impact op haar leven hebben gehad. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting stellig ontkend dat hij de ontploffing heeft veroorzaakt.
In het procesdossier bevinden zich naast de aangifte meerdere getuigenverklaringen, waarin verdachte wordt aangewezen als zijnde (een van) de dader(s). De verdediging heeft betoogd dat deze getuigenverklaringen slechts indirect bewijs opleveren. [getuige 1] en [aangever] zouden daarnaast een persoonlijk motief hebben om verdachte verdacht te maken in dit onderzoek.
De rechtbank stelt vast dat [getuige 1] zich pas anderhalve maand na het incident heeft gemeld en een verklaring heeft afgelegd. Dit gebeurde kort nadat de relatie tussen verdachte en [getuige 1] eindigde en ook nadat de getuige aangeefster had gesproken. Uit haar verklaring blijkt dat zij de ontploffing zelf niet heeft gezien. Wel benoemt zij gedetailleerd meerdere omstandigheden, die zij naar eigen zeggen heeft vernomen van verdachte, waaruit zou blijken dat verdachte en een collega van verdachte de ontploffing hebben veroorzaakt.
De verklaring van [aangever] is ruim drie maanden na het incident opgenomen. Ook zij verklaart niet uit eigen waarneming, maar zegt van een vriend van verdachte gehoord te hebben dat verdachte betrokken was bij de ontploffingen. Dit verklaarde zij toen zij zelf aangifte deed van een mishandeling door verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat beide verklaringen aanwijzingen opleveren dat verdachte betrokken was bij de ontploffing, maar ook dat de verklaringen mogelijk gekleurd kunnen zijn door (gebeurtenissen tijdens) de relaties die [getuige 1] en [aangever] met verdachte hadden. Om die reden heeft de rechtbank gekeken of er ook objectieve bewijsmiddelen zijn die de verklaringen ondersteunen. De rechtbank stelt daarbij vast dat er sprake is van een zeer beperkt onderzoek door de politie. De door [getuige 1] genoemde betrokkenen niet zijn gehoord. Er heeft naar aanleiding van de ontploffing geen technisch onderzoek plaatsgevonden, ook niet nadat aangeefster daar specifiek om heeft verzocht omdat zij stukjes printplaat, tape en handschoenen in haar bezit had. Gelet op het grote tijdsverloop sinds het incident, ligt het ook niet in de rede dat deze gebreken in het onderzoek nu nog hersteld kunnen worden.
Wel is er navraag gedaan bij de vriend van verdachte over de verklaring van [aangever] . Hij ontkent ten overstaan van [aangever] verdachte als de dader van de ontploffing te hebben genoemd. Verder bevat het dossier de getuigenverklaring van [getuige 2] . Uit de verklaring van verdachte ter zitting blijkt dat hij die getuige niet kent. [getuige 2] heeft verklaard verdachte met een ander te hebben gezien in de buurt van de woning van [getuige 1] in de nacht en rond het tijdstip van de ontploffing. De rechtbank stelt echter ook vast dat deze verklaring pas twee jaar na het incident is afgelegd. Uit de verklaring volgt bovendien dat [getuige 2] verdachte onder andere heeft herkend aan zijn blonde lokken, terwijl zij ook verklaarde dat de twee personen allebei een capuchon droegen. Er zijn verder geen onderscheidende kenmerken omschreven waaraan de getuige verdachte heeft herkend. De getuige heeft verklaard verdachte te kennen omdat hij bekend staat in het dorp, maar geeft ook hierover weinig details. Bovendien plaatst ook deze verklaring verdachte niet bij de woning van aangeefster.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat er meerdere aanwijzingen zijn dat verdachte betrokken was bij de ontploffing, maar dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat hij ook daadwerkelijk bij deze ontploffing betrokken was. Zij zal verdachte daarom ook vrijspreken.
Feit 2:
Op basis van de bewijsmiddelen als gevoegd in de bijlage acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ruit heeft vernield.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 2 maart 2022 te [plaats] , [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] toebehoorde heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Ze vordert hierbij als bijzondere voorwaarde op te leggen een contactverbod met [benadeelde 1] . Verder vordert zij het contactverbod ook op te leggen als een maatregel op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, waarbij op iedere overtreding een hechtenis van twee weken volgt met een maximum van zes maanden. De officier van justitie vordert deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt een aanzienlijk lagere straf dan de gevorderde straf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt uitsluitend tot een veroordeling voor de vernieling van de ruit. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om een contactverbod met [benadeelde 1] op te leggen in welke vorm dan ook. Normaliter wordt er voor een vernieling volstaan met een geldboete of een taakstraf. De rechtbank stelt echter vast dat het taakstrafverbod van toepassing is. Een geldboete acht zij niet passend omdat de vernieling heeft plaatsgevonden bij de woning van de ouders van verdachte en daarom aangemerkt wordt als een vorm van huiselijk geweld. Anderzijds houdt de rechtbank ook rekening met de kleine overschrijding van de redelijke termijn en het gegeven dat verdachte door de vernieling geen contact meer heeft met zijn ouders. De rechtbank is van oordeel dat de straf met name gericht moet zijn op het voorkomen van nieuwe strafbare feiten door verdachte. Alles overwegende legt zij een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken op.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 11.152,60 voor feit 1.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Zij bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. M. van de Wetering en
mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 augustus 2024.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 23 december 2021 te [plaats] , [gemeente] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door (een) vuurwerk(bom(men))
op/tegen de voordeur en!of een raam van een woning aan [adres]
te brengen en/of deze vervolgens aan te steken/tot ontploffing te
brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning aan
voornoemde straat en/of de goederen in die woning,
te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 december 2021 te [plaats] , [gemeente]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur en/of ruiten en/of gordijnen en/of
een spiegel en/of een lamp, in elk geval enige goederen, die geheel of ten dele
aan [benadeelde 1] en/of [woningstichting] , in elk geval aan een
ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 2 maart 2022 te [plaats] , [gemeente]
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )