ECLI:NL:RBZWB:2024:6029

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
02/280587-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige: beoordeling van bewijs en strafoplegging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 augustus 2024, is de verdachte beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die op het moment van de feiten 14 jaar oud was. De tenlastelegging betreft de periode van 3 februari 2023 tot en met 10 februari 2023, waarin de verdachte, die 23 jaar oud was, meerdere keren seksuele handelingen heeft verricht met het slachtoffer, dat toen nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 augustus 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdediging voerde aan dat de verdachte verontschuldigbaar had gedwaald over de leeftijd van het slachtoffer, omdat deze had aangegeven 16 jaar te zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte niet voldoende onderzoek had gedaan naar de werkelijke leeftijd van het slachtoffer en dat hij een ongeoorloofd risico had genomen door de informatie van het slachtoffer zonder meer te geloven. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een taakstraf van 90 uur op, alsook een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 aan immateriële schade aan het slachtoffer, met wettelijke rente vanaf 10 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/280587-23
vonnis van de meervoudige kamer van 28 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. M.C. Geijtenbeek, advocaat te Goes .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 augustus 2024, waarbij de officier van justitie mr. J. Verschuren en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 3 februari 2023 tot en met 10 februari 2023 bij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft verricht, die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat in principe sprake is van ontucht met een minderjarige, zoals strafbaar is gesteld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), in die zin dat sprake is geweest van het seksueel binnendringen, zoals ten laste is gelegd, en daarnaast staat vast dat verdachte op dat moment 23 jaar was en [slachtoffer] 14 jaar was.
Zij stelt echter dat verdachte geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij seks heeft gehad met een 14-jarige. Hij heeft verontschuldigbaar gedwaald over de leeftijd van [slachtoffer] . De verdediging verzoekt verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat volgens haar sprake is van afwezigheid van alle schuld in verband met de verontschuldigbare dwaling over de leeftijd van [slachtoffer] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Gelet op de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier, en gelet op de omstandigheden dat er sprake is geweest van een leeftijdsverschil van 9 jaar, er geen sprake is geweest van gelijkwaardigheid in de band tussen verdachte en [slachtoffer] , in die zin dat er sprake is geweest van een verschillende levensfase bij beiden, en het voorafgaande bewustzijn van verdachte dat het hebben van seks met een minderjarige strafbaar is, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode meerdere keren schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de toen 14-jarige [slachtoffer] , door het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , in die zin dat hij zijn penis in haar vagina heeft gebracht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in
de periode van3 februari 2023 tot en met 10 februari 2023 te [plaats] met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2008, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermalen brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer]
.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
5.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld. Ondanks dat de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd is, kan er wel sprake zijn van afwezigheid van alle schuld.
Verdachte kan geen verwijt worden gemaakt van het feit dat hij met een 14-jarige seks heeft gehad. Hij heeft ten aanzien van de leeftijd van [slachtoffer] verontschuldigbaar gedwaald. Hij heeft aan [slachtoffer] gevraagd hoe oud zij was. Van hem kon en hoefde niet te worden verwacht dat hij nader onderzoek deed naar haar leeftijd.
Hij heeft – mede gelet op zijn kwetsbaarheid – alles gedaan wat gegeven de omstandigheden van hem mocht worden gevergd om haar leeftijd vast te stellen. Alles wees erop dat [slachtoffer] 16 jaar was en er was niet de minste aanleiding om te veronderstellen dat dit anders was. Temeer niet omdat zij zelf meerdere keren expliciet heeft verteld – ook nadat verdachte dat meerdere keren vroeg – dat zij 16 jaar was en ook andere mededelingen deed die niet pasten bij een 14-jarige. Hoewel verdachte [slachtoffer] slechts kort kende, hadden zij zeer intensief contact en deelden zij veel persoonlijke informatie, getuige de vele WhatsApp-berichten. [slachtoffer] was geen onbekende meer. Mede daarom kon van hem niet worden verwacht dat hij de leeftijd van [slachtoffer] nader onderzocht door bijvoorbeeld te vragen om een identiteitsbewijs.
5.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een beroep op afwezigheid van alle schuld niet kan slagen. Aan een geslaagd beroep hierop worden hoge eisen gesteld en alleen bij zeer hoge uitzondering is daarvan sprake. Niet is gebleken dat verdachte zich op enigerlei wijze heeft ingespannen om zekerheid te krijgen ten aanzien van de leeftijd van [slachtoffer] . Hij heeft immers geen enkel onderzoek gedaan.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de strekking van artikel 247 Sr (artikel 245 oud Sr) ziet op bescherming van de lichamelijke en de seksuele integriteit van minderjarigen, waarbij minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel vormt. Dit bestanddeel is bewezen als komt vast te staan dat de minderjarige tussen de 12 en 16 jaar oud was. De leeftijd is als geobjectiveerd bestanddeel in dit wetsartikel opgenomen ter bescherming van minderjarigen, ook tegen verleidingen die van henzelf kunnen uitgaan. De wetgever geeft hiermee het grote belang aan dat hij hecht aan de bescherming van minderjarigen in zedenzaken.
De wetenschap bij verdachte van de leeftijd van het slachtoffer is voor een bewezenverklaring niet van belang. Dat laat onverlet dat verdachte een verweer kan voeren ten aanzien van zijn strafbaarheid. Een beroep op afwezigheid van alle schuld, dat wil zeggen op het ontbreken van alle strafrechtelijke relevante verwijtbaarheid, zal, naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen slagen. Dit betekent voor deze zaak dat verdachte de verplichting had om gericht onderzoek te doen naar de werkelijke leeftijd van [slachtoffer] .
Dat verdachte naar de leeftijd van [slachtoffer] heeft gevraagd en zij hem meerdere keren heeft meegedeeld dat zij 16 jaar was, maakt niet dat verdachte zomaar van de juistheid van die informatie mocht afgaan. In een van de berichten die [slachtoffer] naar verdachte heeft gestuurd, zegt zij dat er sprake is van 9 jaar leeftijdsverschil. Uit die opmerking had verdachte – die op dat moment 23 jaar was – kunnen opmaken dat [slachtoffer] niet 16 jaar was, maar 14 jaar. Bovendien was hij zich ervan bewust dat – ook al was zij wel 16 jaar geweest – hij alsnog strafbaar bezig was.
Daarnaast heeft verdachte ter zitting verklaard te hebben getwijfeld aan bepaalde opmerkingen die zij maakte over levensgebeurtenissen die mogelijk niet passend waren bij de door haar vermelde leeftijd. Gelet daarop had het op de weg van verdachte gelegen om onderzoek te doen naar de leeftijd van [slachtoffer] .
De rechtbank stelt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, vast dat verdachte niet alle moeite heeft gedaan die hij had moeten doen.
Van een gericht onderzoek, waarmee verdachte zich heeft ingespannen om zekerheid te krijgen over de werkelijke leeftijd van [slachtoffer] , is niet gebleken. Verdachte heeft een ongeoorloofd risico genomen door dit onderzoek niet te verrichten. Hij nam uitsluitend genoegen met de mededelingen van [slachtoffer] dat zij 16 jaar was.
Er is dan ook geen sprake van een zodanige uitzonderlijke omstandigheid dat van afwezigheid van alle schuld kan worden gesproken. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Verdachte is dus strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 181 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering in haar rapport van 23 juli 2024 geadviseerd. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In de strafmaat verzoekt de verdediging rekening te houden met het feit dat verdachte dacht een beginnende relatie met [slachtoffer] te hebben en zij daar ook zo in leek te staan. Van dwang, afhankelijkheid of een gezagsrelatie was geen sprake. Ook het feit dat verdachte geen weet en ook niet het minste vermoeden had van de werkelijke leeftijd van [slachtoffer] moet in het voordeel van verdachte worden meegewogen bij de op te leggen straf. Daarnaast zijn vooral de persoonlijke omstandigheden van verdachte van belang. Hij heeft, sinds hij weet dat [slachtoffer] 14 jaar is en er een strafrechtelijk traject loopt, elke dag aan deze zaak gedacht en vindt het lastig om afleiding te vinden en zijn gedachten te verzetten. Hij is bang om [slachtoffer] en haar familie tegen te komen en is sinds haar vader hem met deze zaak confronteerde steeds op zijn hoede. Deze zaak heeft een enorme impact op verdachte. Ook de wetenschap dat hij seks heeft gehad met een 14-jarig meisje valt hem heel zwaar. Omdat hij zelf misbruik heeft meegemaakt, vindt hij het extra moeilijk dat hij nu als verdachte van een zedenfeit wordt gezien. De verdediging verzoekt de rechtbank om, in lijn met het advies van de reclassering aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een proeftijd van twee jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. In dit kader wordt ook nog verwezen naar een soortgelijke zaak. Mocht de rechtbank oplegging van een geheel voorwaardelijke straf niet passend achten, dan verzoekt zij te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag, gecombineerd met een verder geheel voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel taakstraf met een proeftijd van twee jaar. Ten aanzien van oplegging van een taakstraf wordt wel gesteld dat de gevorderde onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uur zeer belastend zal zijn voor verdachte. Zij wijst daarbij op de conclusie van de reclassering dat oplegging van een taakstraf contra geïndiceerd is. Verdachte kampt met fysieke beperkingen. Mocht er toch een onvoorwaardelijke taakstraf worden opgelegd, dan is het verzoek om de duur daarvan aanzienlijk te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tweemaal plegen van ontuchtige handelingen met de toen 14-jarige [slachtoffer] . De handelingen bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] .
Weliswaar was er instemming vanuit de kant van [slachtoffer] , maar de wet is juist bedoeld ter bescherming van kinderen nu zij op die leeftijd nog niet geacht worden hier zelf weloverwogen keuzes in te kunnen maken, laat staan de consequenties van die keuzes te overzien.
Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en waardigheid van [slachtoffer] . Verdachte heeft zich niet om de mogelijke gevolgen voor [slachtoffer] bekommerd. Het is algemeen bekend dat jeugdige slachtoffers van dergelijke delicten daarvan (later) nadelige, psychische gevolgen (kunnen) ondervinden. Dat het feit impact heeft gehad op [slachtoffer] blijkt wel uit de onderbouwing bij de schadevordering.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt verder rekening met het strafblad van verdachte van 27 juni 2024, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet eerder voor zedenfeiten is veroordeeld.
Verder slaat de rechtbank acht op het rapport van de reclassering van 23 juli 2024, waarin zij heeft geadviseerd om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Daarnaast heeft zij geadviseerd het reclasseringstoezicht op te leggen. De rechtbank kan zich vinden in de bijzondere voorwaarden die de reclassering adviseert en zal daarmee rekening houden bij de strafoplegging.
Straf
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Dit laatste met name om de ernst van het feit te benadrukken en om de oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden mogelijk te maken.
Vanwege het taakstrafverbod ex artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht moet er ook nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf volgen. De rechtbank zal de onvoorwaardelijke gevangenisstraf echter beperken tot één dag, nu zij een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze uit het rapport van de reclassering naar voren komen, niet passend acht.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat een taakstraf voor de duur van
90 uren moet worden opgelegd en daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
De rechtbank ziet, gelet op het rapport van de reclassering en het verhandelde ter zitting, aanleiding om aan deze voorwaardelijke straf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht te koppelen.

7.De benadeelde partij

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] wordt een schadevergoeding van € 3.867,00 gevorderd, bestaande uit € 867,00 ter zake van materiële schade (inkomstenderving vader van [slachtoffer] ) en € 3.000,00 ter zake van immateriële schade (smartengeld). Verder wordt verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De ontvankelijkheid van de vordering
Artikel 51f, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich voor zijn vordering tot schadevergoeding kan voegen in het strafproces.
Van rechtstreekse schade is sprake als iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. In dit geval beschermt de overtreden strafbepaling de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] en niet van haar vader.
Haar vader heeft wel recht op vergoeding van verplaatste schade. Dat is schade die bestaat uit kosten die hij heeft gemaakt voor [slachtoffer] en die [slachtoffer] zelf had kunnen vorderen als zij deze kosten had gemaakt.
Schade [slachtoffer]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Hiermee is de inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] gegeven. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer] en hij verplicht is haar schade te vergoeden.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde inkomstenderving van de vader van [slachtoffer] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu dit – onder verwijzing naar wat hiervoor is overwogen over de ontvankelijkheid van de vordering – geen rechtstreekse schade betreft. De gevorderde materiële schade kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Gelet op de aard en de ernst van de normschending is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.000,00 een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt, voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal [slachtoffer] voor het overige
niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dat deel van de vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente over het toegewezen bedrag toewijzen vanaf
10 februari 2023.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft
bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit
het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 90 (negentig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
45 (vijfenveertig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 90 (negentig) dagen, waarvan
89 (negenentachtig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
* dat verdachte meewerkt aan onderzoek en zich, indien geïndiceerd, laat behandelen door Forensische Zorg Zeeland (FZZ), Homerun of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na onderzoek en positieve indicatie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 1.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Crombach, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 augustus 2024.
Mr. Crombach is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij in of omstreeks 3 februari 2023 tot en met 10 februari 2023 te [plaats] , althans in
Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2008, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] ,
te weten het meermalen, althans eenmaal, brengen van zijn penis in de vagina van
die [slachtoffer] ;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )