4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
Vaststelling van de feiten
Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat er op 29 oktober 2023 in [café] in Terneuzen een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte betrokken is geweest. [slachtoffer 1] is daarbij meerdere keren door verdachte met kracht met de vuist in zijn gezicht gestompt en ook [slachtoffer 2] is daarbij door verdachte met kracht met de vuist in het gezicht gestompt. De aanleiding was een incident dat kort daarvoor had plaatsgevonden tussen een vriend van verdachte en de vriendin van [slachtoffer 1] .
Als gevolg van het door verdachte gebruikte geweld heeft [slachtoffer 1] een dubbele breuk van de onderkaak opgelopen en [slachtoffer 2] een gekneusde oogkas en oogbol en een scheurwond onder de oogkas.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank moet beoordelen of sprake is van zwaar lichamelijk letsel en vervolgens of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] .
Is er sprake van zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 1] , te weten een dubbele breuk van de onderkaak, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Daarbij heeft de rechtbank, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit de medische gegevens en de overige stukken blijkt dat het letsel van dien aard was dat een operatie noodzakelijk was. Als gevolg van het letsel en de operatie heeft [slachtoffer 1] twee maanden niet kunnen werken en heeft hij vier weken alleen maar vloeibaar voedsel kunnen eten. Hoewel de kaak nu goed is hersteld, is er wel een kleine afwijking ontstaan aan de stand van zijn tanden. Daarnaast heeft hij een titanium plaat in zijn kaak die na de operatie is blijven zitten. De kwalificatie van het letsel als zwaar lichamelijk letsel heeft op zitting verder ook niet ter discussie gestaan.
Is er sprake van (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel?
Er is niet gebleken dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg.
De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens
contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 1] meermalen met kracht met de vuist in het gezicht heeft gestompt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht en daarmee het hoofd een kwetsbaar onderdeel is van het lichaam, door de zich daar bevindende vitale onderdelen, zoals de slaap en de hersenen. De kans dat iemand die meermalen met kracht met de vuist in zijn gezicht wordt gestompt zwaar lichamelijk letsel oploopt, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten.
De handelingen van verdachte moeten naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest, aangezien verdachte meermalen met zijn vuist in het gezicht van [slachtoffer 1] heeft gestompt. Bovendien blijkt uit het opgelopen letsel door [slachtoffer 1] , te weten een dubbele breuk van de onderkaak, dat verdachte met kracht heeft gestompt. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, welk letsel ook daadwerkelijk is ontstaan.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer 1] en dat verdachte hier voorwaardelijk opzet op heeft gehad. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling.
Is er sprake van zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank merkt het door [slachtoffer 2] opgelopen letsel, te weten een gekneusde oogkas en oogbol en een scheurwond onder de oogkas, gelet op de letselbeschrijving en de verklaring die [slachtoffer 2] daarover op 29 juli 2024 heeft gegeven, alsmede de hiervoor genoemde rechtspraak van de Hoge Raad, niet aan als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte dan ook van de aan hem primair ten laste gelegde zware mishandeling vrijspreken.
Poging tot zware mishandeling
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het handelen van verdachte is te duiden als een poging tot zware mishandeling. Niet is gebleken dat verdachte de geweldshandelingen heeft verricht met als doel zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken. Er is dan ook geen sprake geweest van vol opzet om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of er sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Op basis van de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat verdachte eenmaal met kracht met zijn vuist in het gezicht van [slachtoffer 2] heeft gestompt, waardoor hij letsel aan en rond het oog heeft opgelopen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht en daarmee het hoofd een kwetsbaar onderdeel is van het lichaam, door de zich daar bevindende vitale onderdelen, zoals de slaap en de hersenen. De kans dat iemand die met de vuist in zijn gezicht wordt gestompt zwaar lichamelijk letsel oploopt, is naar algemene ervaringsregels aannemelijk te achten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen – hij heeft, zich ervan bewust zijnde dat hij een geoefend vechtsporter is, [slachtoffer 2] met kracht met de vuist in het gezicht gestompt in een drukke, donkere uitgaansgelegenheid, waarbij het er niet op leek dat hij terughoudend heeft geslagen – bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en hij heeft deze kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.