ECLI:NL:RBZWB:2024:602

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
10687375 \ CV EXPL 23-3525 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet tegen schadevergoeding door woningstichting na renovatie

In deze zaak heeft de kantonrechter te Tilburg op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in verzet tegen een eerder verstekvonnis. De eisende partij, Stichting WonenBreburg, had in verzet de afwijzing van een schadevergoeding van € 7.782,50 aangevochten, die door de gedaagde partij, wonende te [plaats], was gevorderd. De gedaagde had schade geclaimd die zou zijn ontstaan door renovatiewerkzaamheden aan zijn woning, uitgevoerd door WonenBreburg. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde schade en dat hij niet tijdig melding heeft gemaakt van eventuele gebreken of schade bij de oplevering van de werkzaamheden. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de gedaagde niet onderbouwd was en heeft deze afgewezen. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van WonenBreburg, vastgesteld op € 660,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10687375 \ CV EXPL 23-3525
Vonnis in verzet van 31 januari 2024
in de zaak van
Stichting WonenBreburg,
gevestigd te Tilburg,
eisende partij in verzet,
hierna te noemen: WonenBreburg,
gemachtigde: mr. M.M. de Cock, advocaat te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij in verzet,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A. Smeekes, advocaat te Breda.

1.De verdere procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 september 2023 en het daarin genoemde stuk;
- de akte aanvulling eis en overlegging productie van [gedaagde] van 20 november 2023;
- de mondelinge behandeling op 28 november 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staan de volgende feiten als niet dan wel onvoldoende weersproken vast:
a. WonenBreburg heeft met [gedaagde] met ingang van 21 oktober 2022 een huurovereen-komst gesloten met betrekking tot de woning aan het [adres] te [plaats] .
Op enig moment in 2019/2020 heeft WonenBreburg groot onderhoud aangekondigd aan de woning van [gedaagde] .
Op 11 februari 2021 heeft een zogeheten “Warme opname (zie productie 6 bij de verzetdagvaarding) plaatsgevonden, waarbij is besproken welke werkzaamheden in de woning van [gedaagde] zouden worden uitgevoerd en wat de wensen van [gedaagde] waren op dat punt.
Op 15 september 2021 is de renovatie gestart en op 11 oktober 2021 zijn de werkzaamheden afgerond. Op 12 oktober 2021 is het werk in aanwezigheid van [gedaagde] , [naam 1] (werkzaam bij de [aannemer] ) en [naam 2] , de toenmalige opzichter van WonenBreburg, opgeleverd.
Bij brief van 5 juli 2022 heeft [gedaagde] WonenBreburg aansprakelijk gesteld voor schade die door de renovatiewerkzaamheden aan eigendommen van hem is ontstaan.
Aanvankelijk heeft WonenBreburg niet gereageerd op de brief van [gedaagde] .
Op 16 augustus 2022 heeft de gemachtigde van WonenBreburg, met een op 8 juli 2022 gedateerde brief, de aansprakelijkheid afgewezen. [gedaagde] heeft op de afwijzing per brief en e-mail gereageerd. Reactie van WonenBreburg is vervolgens uitgebleven.
Bij uitgebrachte dagvaarding van 17 mei 2023 heeft [gedaagde] gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, WonenBreburg te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 7.782,50 aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van WonenBreburg in de proceskosten.
Bij verstekvonnis van de kantonrechter te Tilburg van 28 juni 2023 (zaaknummer 10529222 CV EXPL 23-2040) heeft de kantonrechter de vorderingen van [gedaagde] toegewezen en is WonenBreburg veroordeeld in de proceskosten, begroot op
€ 547,85.

3.De vordering en het verweer

3.1.
WonenBreburg komt in verzet tegen het verstekvonnis. Zij vordert van de bij het verstekvonnis tegen haar uitgesproken veroordeling te worden ontheven en om de vordering van [gedaagde] alsnog af te wijzen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en vordert na eiswijziging WonenBreburg te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 8.532,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van WonenBreburg in de kosten van de verzetprocedure.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat het verzet tijdig en op de juiste wijze is ingesteld, zodat WonenBreburg in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2.
Inhoudelijk oordeelt de kantonrechter het volgende.
4.3.
[gedaagde] heeft bij inleidende dagvaarding om betaling van geleden schade gevorderd van een bedrag van in totaal € 7.782,50. Dit bestaat uit € 2.800,00 voor schade aan de zitbank, € 1.331,00 voor de keuken en € 3.651,50 aan schade stucwerk. Bij akte heeft [gedaagde] zijn vordering aangevuld met een bedrag van € 500,00 aan schadevergoeding voor het laminaat en € 250,00 voor de televisie. [gedaagde] legt aan de vordering ten grondslag dat WonenBreburg onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) door het beschadigen van zijn eigendommen en/of dat WonenBreburg aansprakelijk is voor de schade die ondergeschikten (6:170 BW) dan wel hulppersonen (6:76 BW) hebben veroorzaakt.
4.4.
WonenBreburg voert, samengevat, als verweer dat [gedaagde] op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij de gestelde schade heeft geleden. Weliswaar zijn offertes van [bedrijf 1] en van [bedrijf 2] in het geding gebracht, maar daarmee is noch aangetoond dát de gestelde schade is geleden noch is aangetoond dat de uitgebrachte offertes daadwerkelijk zijn betaald. Alleen al daarom zouden de gevorderde schadeposten moeten worden afgewezen. Verder heeft [gedaagde] bij de oplevering van de werkzaamheden op 12 oktober 2021 geen melding gemaakt van schade of gebreken aan de keuken en het stucwerk. De offertes van [bedrijf 1] en van [bedrijf 2] dateren ook van juni 2022, toen de werkzaamheden al geruime tijd waren uitgevoerd. De schade aan het laminaat en ook de schade aan de zitbank en de televisie heeft WonenBreburg nooit geconstateerd. Bij oplevering van het werk zijn daarover geen opmerkingen gemaakt, aldus WonenBreburg. Voor de afwikkeling van eventuele schade tijdens de uitvoering van de renovatiewerkzaamheden gold bovendien een speciale procedure, die is vermeld in de folder die de bewoners destijds als (renovatie)voor-stel van WonenBreburg hebben ontvangen (productie 4 bij de verzetdagvaarding). Op grond daarvan moest schade binnen 24 uur aan de opzichter van WonenBreburg gemeld worden. Een dergelijke melding heeft [gedaagde] nooit gedaan. Na oplevering heeft [gedaagde] nog een vaatwasser geplaatst, waardoor de plinten niet goed meer aansloten. Het uitvoeren van die werkzaamheden en de gevolgen daarvan moeten voor rekening van [gedaagde] zelf komen.
4.5.
De kantonrechter kan zich volledig vinden in het bovenstaande verweer van WonenBreburg en maakt dat verweer tot de zijne. Dit betekent dat de vordering van [gedaagde] zal worden afgewezen bij gebrek aan onderbouwing van zijn stellingen. Allereerst blijkt niet dat [gedaagde] de geclaimde schade daadwerkelijk heeft geleden. Dat wordt bevestigd door de gemachtigde van [gedaagde] die tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd heeft meegedeeld dat de overgelegde offertes niet dienen als betaalbewijs maar als vorm van begroting van de schade, omdat [gedaagde] zelf geen middelen heeft om de offertes vóór te financieren. Los van het bovenstaande is ook niet dan wel onvoldoende gebleken dat [gedaagde] zich gehouden heeft aan de procedure dat hij eventuele schade binnen 24 uur aan de opzichter van WonenBreburg moest melden. Verder is van belang dat [gedaagde] ook bij de oplevering van de werkzaamheden geen enkele melding heeft gemaakt van gebreken of schade. In het door hem ondertekende opleveringsrapport wordt daarover niets gezegd.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst betwist dat de handtekening op het opleveringsrapport van hem is, maar de kantonrechter gaat aan deze stelling als onvoldoende onderbouwd voorbij. [naam 1] , die tijdens de mondelinge behandeling aanwezig was, heeft als niet dan wel onvoldoende weersproken naar voren gebracht dat hij samen met [naam 2] met een tablet bij [gedaagde] langs is geweest, dat alles toen samen met [gedaagde] is geïnspecteerd en dat [gedaagde] daarna op de tablet heeft getekend. De omstandigheid dat [gedaagde] niet had begrepen dat hij bij de oplevering gebreken of schade had moeten melden, zoals hij bij de mondelinge behandeling heeft aangevoerd, moet voor zijn eigen rekening en risico blijven. Tot slot leiden de door [gedaagde] overgelegde foto’s de kantonrechter niet tot een ander oordeel. [gedaagde] heeft heel veel foto’s overgelegd, maar verreweg de meeste foto’s dateren van (ruim) vóór of (ruim) na de renovatiewerkzaamheden. Die zijn daarom niet van belang. Slechts 4 foto’s van 17 september 2021 en drie foto’s van 11 oktober 2021 zijn gemaakt tijdens de renovatiewerkzaamheden. Maar of en zo ja welke schade daarop te zien zou zijn, heeft [gedaagde] niet toegelicht en die schade is door hem ook niet vermeld in het opleveringsrapport.
4.6.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten van WonenBreburg worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden die kosten vastgesteld op
€ 660,00 (twee punten maal € 330,00) aan salaris gemachtigde. Deze kostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat WonenBreburg daarom heeft gevraagd.
De kosten van de verzetdagvaarding zullen op grond van artikel 141 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor rekening van WonenBreburg blijven.
4.7.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de door WonenBreburg gevraagde nakosten een executoriale titel op. Dit betekent dat als WonenBreburg na deze uitspraak ook nog kosten zou moeten maken (de nakosten), [gedaagde] daarvoor nog een bedrag zal moeten betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de eventuele betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR: 2022:853).

5.De beslissing

De kantonrechter:
vernietigt het vonnis van 28 juni 2023 van de kantonrechter te Tilburg, gewezen onder zaaknummer 10529222 \ CV EXPL 23-2040; en
opnieuw rechtdoende
wijst de vordering van [gedaagde] af;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskostenvan WonenBreburg, tot aan dit vonnis vastgesteld op € 660,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving door WonenBreburg tot de dag van volledige betaling;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.