4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en 2
Op 4 juni 2020 is [slachtoffer 1] beschoten terwijl hij vlak bij zijn woning in [plaats] zijn auto parkeerde. In deze auto zat op het moment van de beschieting ook zijn toen 9 jaar oude dochter [slachtoffer 2] . Uit het forensisch onderzoek en de foto’s van de auto volgt dat er minimaal een keer op de personenauto is geschoten met een vuurwapen. Er is een doorschot aangetroffen in het voorportier aan de bestuurderszijde. Ook is een deel van een mantel van de kogel bij de handgreep van het voorportier aangetroffen. Op basis van de aangetroffen kogelhuls kan worden vastgesteld dat er is geschoten met een 9mm pistool.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier dat er via de applicatie SkyECC tussen verschillende personen is gecommuniceerd over een actie gericht tegen [slachtoffer 1] . Er werd gecommuniceerd in groepschats, maar ook tussen verschillende individuele personen. Hieruit heeft de rechtbank een communicatielijn gedestilleerd van de opdrachtgevers via de tussenpersoon naar de coördinatoren die vervolgens in contact stonden met de schutter, te weten verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij de schutter is geweest en dat hij dit in opdracht van anderen heeft gedaan. Verdachte maakte gebruik van een Sky-telefoon. Uit het dossier volgt dat verdachte de gebruiker was van het [sky-ID] .
De vraag die ter beantwoording voorligt, is of er sprake is geweest van een poging tot moord/doodslag op [slachtoffer 1] en een poging tot doodslag op zijn dochter [slachtoffer 2] die als bijrijder in de auto zat.
Wat was de opdracht?
In de chats zijn door verschillende verdachten bewoordingen gebruikt waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat de actie erop was gericht om [slachtoffer 1] te doden. De rechtbank ziet echter ook dat er in de groepschats veelvuldig wordt gesproken over handelingen die uiteindelijk niet hebben plaats gevonden, zoals het opblazen van een hele straat of het achterlaten van ‘appels’ (
de rechtbank begrijpt: handgranaten). De rechtbank heeft bij de beoordeling om die reden de inhoud van de berichten beoordeeld in het licht van de andere stukken in het dossier omtrent hetgeen zich op 4 juni 2020 heeft voorgedaan. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit de chats kan niet, althans niet eenduidig, worden afgeleid dat het de bedoeling was dat [slachtoffer 1] dodelijk zou worden getroffen. Weliswaar wordt in de [groepschat 1] op 17 mei 2020, drie weken voor de beschieting van [slachtoffer 1] , gesproken over dat hij door buik en benen moet worden geschoten. Hieruit volgt echter niet ondubbelzinnig dat het de bedoeling was om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Later, op 23 mei 2020, wordt door [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] bericht dat het been voor de kapper moet. Anders dan het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat dit erop lijkt te zien op dat eerst [slachtoffer 1] en daarna een kapperszaak moet worden beschoten. Uit het dossier volgt immers niet dat [slachtoffer 1] kapper werd genoemd. Hij werd aangeduid als ‘aap’, ‘die zwarte’ of met zijn [bijnaam] . Eerder, op 14 mei 2020, stuurt [medeverdachte 1] het bericht door van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 2] met de tekst: “die man stuurt me aub geen slaap alleen been”. Het Openbaar Ministerie is van mening dat dit bericht niet ziet op [slachtoffer 1] , maar op de voorgenomen beschieting van [naam 2] bij de [adres] . De rechtbank is van oordeel dat dit niet zo duidelijk uit het dossier volgt.
Naast de voornoemde chats zijn er ook nog andere berichten die een indicatie geven van de bedoeling van de beschieting. Zo heeft [medeverdachte 4] het erover dat [slachtoffer 1] een goede ziekenhuisopname verdient, hetgeen erop wijst dat hij niet dood zou moeten. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden afgeleid uit de communicatie na afloop van het schietincident. Uit de reacties in de [groepschat 2] ’, waaraan [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [naam 3] deelnamen, volgt dat men denkt dat [slachtoffer 1] nu de ‘
message’wel heeft begrepen en dat hij zijn lesje wel heeft gehad. Ook wordt er gezegd dat [slachtoffer 1] sowieso denkt dat het een ‘hit’ was en dat ze dat er ook van gaan maken zodat ze een hogere boete op kunnen leggen. Het feit dat [medeverdachte 4] tegenover [slachtoffer 1] wilde doen alsof het een hit was duidt erop dat dit het niet was. Ook volgt uit de chats niet dat er enige teleurstelling of onvrede was over de uitvoering van de schietpartij, iets wat wel valt te verwachten als de uitvoering of het resultaat niet conform de opdracht was geweest. In de chats is ook te zien dat dit bij andere incidenten wel het geval was.
Verdachte heeft over zijn handelen verklaard dat hij de opdracht heeft gekregen om [slachtoffer 1] in zijn been te schieten en dat hij hiernaar ook heeft gehandeld door gericht naar beneden te schieten. Hieruit volgt dat het niet de bedoeling was om [slachtoffer 1] om het leven te brengen.
De rechtbank kan gelet op het voorgaande niet vaststellen wat de exacte opdracht is geweest die [verdachte] heeft gekregen. Er kan in ieder geval niet worden vastgesteld dat de opdracht was om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Hiervoor bevinden zich te veel onduidelijkheden in het dossier.
Poging moord
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het de bedoeling was (vol opzet) van de opdrachtgevers om [slachtoffer 1] om het leven te laten brengen. Ook uit de verklaring van verdachte zelf en uit de overige inhoud van het dossier volgt niet dat het de bedoeling was om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, zodat verdachte van het medeplegen van poging moord zal worden vrijgesproken.
Poging doodslag – voorwaardelijk opzet
Voor een veroordeling ter zake van poging doodslag is vereist dat verdachte opzet het gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Dit kan zowel in de zin van vol opzet als voorwaardelijk opzet. De rechtbank heeft al vastgesteld dat het niet de bedoeling was om [slachtoffer 1] om het leven te laten brengen. Van vol opzet op de dood was dan ook geen sprake. De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of er sprake is van voorwaardelijk opzet.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het intreden van een bepaald gevolg, in dit geval de dood. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, of anders gezegd om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is bovendien vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Schot(en)
In het dossier bevinden zich beelden van het incident. Deze beelden zijn van veraf gefilmd, geven niet het gehele beeld weer (de auto van [slachtoffer 1] is bijvoorbeeld niet in zijn geheel te zien) en zijn niet erg scherp. Om die reden is de rechtbank terughoudend met de interpretatie ervan. De rechtbank heeft op de beelden waargenomen dat [slachtoffer 1] zijn auto parkeert en dat [verdachte] aan komt rennen, zijn pistool pakt en vlak nadat de remlichten van de auto zijn uitgegaan haaks op het bestuurdersportier gaat staan. Anders dan het Openbaar Ministerie stelt de rechtbank vast dat hij op dit moment een moment stilstaat. Dit is op korte afstand van de auto. Op dit moment richt hij met gestrekte armen, ten minste enigszins naar beneden gericht, zijn pistool op het bestuurdersportier. De rechtbank gaat er, mede gelet op de verklaring van [verdachte] vanuit dat dit het moment is waarop [verdachte] een schot heeft gelost. Direct hierna gaat het bestuurdersportier open, deinst [verdachte] terug en stapt [slachtoffer 1] uit. [verdachte] staat op dat moment op een korte afstand van het bestuurdersportier en maakt wederom een strekkende beweging met zijn armen.
Het Openbaar Ministerie gaat ervan uit dat [verdachte] op dit moment een tweede schot heeft gelost althans heeft geprobeerd te schieten, iets wat [verdachte] heeft ontkend. De rechtbank is van oordeel dat een tweede schot op basis van de beelden niet is vast te stellen. Ook uit de overige inhoud van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat [verdachte] nog een tweede keer heeft geschoten danwel heeft geprobeerd te schieten. [slachtoffer 1] heeft in eerste instantie weliswaar verklaard dat er na het eerste schot nog 1 of 2 keer is geschoten, maar later zegt hij dat hij dat dacht en dat hij maar één keer rook uit het pistool heeft zien komen. Overigens heeft hij in zijn verhoren op meerdere onderdelen verschillende lezingen gegeven. Ook de chats waarin het gaat over een haperend wapen zijn onvoldoende redengevend om te kunnen vaststellen dat [verdachte] meerdere keren heeft geprobeerd te schieten. In de keten van de communicatie wordt alleen over een haperend wapen gesproken tussen [medeverdachte 4] en [naam 3] , terwijl niet duidelijk is van wie die informatie is gekomen en over hoeveel schakels in de keten deze informatie is gegaan. Ten aanzien van dit haperende wapen loopt de communicatielijn aldus niet door. Ook het bericht van [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] over een ‘poep pipa’ is onvoldoende redengevend, omdat dit meer lijkt te zien op het leveren van een verkeerd soort wapen (niet automatisch) dan op een defect aan het wapen. Gelet op het voornoemde en gegeven het feit dat er één kogelinslag is aangetroffen, moet het ervoor worden gehouden dat het bij dit ene schot is gebleven.
Uiterlijke verschijningsvorm
Dat er ‘slechts’ één keer is geschoten betekent niet dat er geen sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet, nu ook het eenmaal schieten op een persoon de aanmerkelijke kans op de dood in het leven kan roepen. Voor de beoordeling hiervan heeft de rechtbank onder andere acht geslagen op de uiterlijke verschijningsvorm van het schietincident.
De rechtbank gaat ervan uit dat [slachtoffer 1] in de auto zat toen hij werd beschoten. Dit volgt uit de beelden, de bevindingen met betrekking tot de plaats van het kogelgat en uit de verklaring van [verdachte] . De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat op de beelden te zien is dat [verdachte] stil stond toen hij schoot en daarbij ten minste enigszins naar beneden heeft gericht. De rechtbank is van oordeel dat dit naar de uiterlijke verschijningsvorm niet zozeer gericht is op het toebrengen van dodelijk letsel, maar dat dit eerder past bij het schieten gericht op de benen, zoals [verdachte] heeft verklaard. Dit geldt temeer, nu de exacte positie van [slachtoffer 1] in de auto niet volgt uit het dossier.
Overig onderzoek
Daarnaast blijkt uit het dossier dat er (enig) onderzoek is gedaan naar de auto van [slachtoffer 1] . Hieruit volgt dat er een kogelgat is aangetroffen in het voorportier aan de bestuurderszijde. Ook is een deel van de mantel van de kogel bij de handgreep van het voorportier aangetroffen. Uit het, zeer summiere, forensisch onderzoek volgt niet waar de kogel precies terecht zou zijn gekomen als deze volledig door het portier was gegaan. Er wordt enkel gesteld dat het doorschot op eenzelfde hoogte zat als waar de bestuurder is gesitueerd en dat de uitschotopening grofweg op dezelfde hoogte zat als de inschotopening. Deze vaststellingen zijn echter vrij algemeen. Zonder nadere duiding is dit onvoldoende om vast te kunnen stellen dat [slachtoffer 1] in een vitaal deel van zijn lichaam zou kunnen zijn geraakt. Zo is niet bekend hoe hoog of laag [slachtoffer 1] zat of hoe ver hij naar achteren of naar voren zat. Hier is geen onderzoek naar gedaan. Ook is geen onderzoek gedaan naar de (baan van de) kogel en de kracht waarmee de kogel in het portier is gekomen, waardoor niet gezegd kan worden of deze bijvoorbeeld in de bestuurdersstoel terecht kan zijn gekomen.
Gelet op het voorgaande en alle omstandigheden in acht nemend, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] als gevolg van de beschieting zou komen te overlijden. Dit wordt niet anders voor zover [verdachte] , zoals hij zelf heeft verklaard, een ongeoefend schutter was.
Conclusie
Dit betekent dat verdachte ook dient te worden vrijgesproken van de onder feit 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] . De rechtbank merkt daarbij op dat uit het dossier volgt dat het wel de bedoeling was om [slachtoffer 1] te verwonden. Dit volgt zowel uit de chats (onder andere ‘goede ziekenhuisopname’) als uit de verklaring en de feitelijke gedragingen van verdachte. Daarvoor kan verdachte echter (thans) niet worden veroordeeld, nu aan hem alleen is tenlastegelegd dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan een poging om [slachtoffer 1] om het leven te brengen. Nu van dat laatste naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is spreekt zij verdachte integraal vrij van dit feit. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor de onder feit 2 tenlastegelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 2] .