ECLI:NL:RBZWB:2024:5945

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/416041 / HA ZA 23-597 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Scheffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling rechtsgeldigheid opzegging duurovereenkomst tussen partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2024 uitspraak gedaan over de rechtsgeldigheid van de opzegging van een duurovereenkomst tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst als een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd kan worden gekwalificeerd. [gedaagde] had de overeenkomst opgezegd zonder dat er sprake was van een zwaarwegende grond, maar de rechtbank concludeerde dat [gedaagde] geen zwaarwegende grond nodig had om de overeenkomst te beëindigen. De rechtbank oordeelde dat de opzegging rechtsgeldig was en wees de vorderingen van [eiseres] af. De rechtbank overwoog dat [eiseres] niet volledig afhankelijk was van de [B.V. 1] producten en dat de opzegtermijn van zes maanden redelijk was. De rechtbank legde uit dat de investeringen van [eiseres] in de eigen risicosfeer lagen en dat er geen verplichting bestond voor [gedaagde] om een schadevergoeding te betalen. De proceskosten werden toegewezen aan [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/416041 / HA ZA 23-597
Vonnis van 31 juli 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J.P.A. Jansen,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A. Das Gupta.

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak moet worden beoordeeld of [gedaagde] de overeenkomst met [eiseres] rechtsgeldig heeft opgezegd.
1.2.
De rechtbank kwalificeert de tussen [eiseres] en [gedaagde] gesloten overeenkomst als een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen in dit geval niet mee dat [gedaagde] een zwaarwegende grond voor opzegging nodig had. Wel diende [gedaagde] een redelijke opzegtermijn in acht te nemen en dat is ook gebeurd. Tot slot is [gedaagde] niet gehouden om vanwege de opzegging nog een (schade)vergoeding aan te bieden. De vorderingen van [eiseres] worden daarom afgewezen. De rechtbank legt de beslissing hieronder uit.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 31 januari 2024 en de daarin genoemde stukken,
  • de mondelinge behandeling van 13 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
  • de akte van [eiseres] met producties 16 t/m 25
  • de akte van [gedaagde] met productie 14
  • de spreekaantekeningen van partijen
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] is opgericht in 2010 en houdt zich bezig met de in- en verkoop van tuingerelateerde artikelen in Nederland en in Europa. [eiseres] is gevestigd op een industrieterrein in [plaats 1] . Zij heeft daar een showroom. [eiseres] verkoopt veel producten online via haar webshops.
3.2.
[gedaagde] is eind 2015 opgericht en houdt zich bezig met de ontwikkeling en verkoop van outdoor cooking-producten.
3.3.
De heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) heeft in 2014 een nieuw openvuurconcept ontwikkeld, namelijk staande (half)kegelvormige vuurschalen. Het zijn luxe, kegelvormige kooktoestellen die geschikt zijn voor buitengebruik. [naam 1] heeft eind 2014 [B.V. 1] opgericht. Deze BV richt zich op de productie en verkoop van de hiervoor genoemde vuurschalen, genaamd [product] (hierna: ‘ [B.V. 1] ’).
3.4.
In 2014 hebben [eiseres] en [naam 1] kennis met elkaar gemaakt. [eiseres] is vanaf 2014 [B.V. 1] producten in Nederland gaan verkopen.
3.5.
In 2015 is [naam 1] samen met de heren [naam 2] en [naam 3] een samenwerking aangegaan. Als gevolg hiervan is op 13 november 2015 [gedaagde] opgericht met als toenmalige statutaire naam ‘ [handelsnaam] ’. De rechten van de [B.V. 1] producten zijn in deze BV ondergebracht. Op 30 december 2019 is deze naam gewijzigd in ‘ [B.V. 2] ’ en op 23 februari 2023 in [gedaagde] .
3.6.
[eiseres] blijft via [handelsnaam] [B.V. 1] producten verkopen aan consumenten in onder andere Nederland, België en Duitsland.
3.7.
Per 1 januari 2017 heeft [gedaagde] met [B.V. 1] Nederland B.V. een distributieovereenkomst gesloten. De heer [naam 4] is bestuurder en enig aandeelhouder van [B.V. 1] Nederland. [eiseres] koopt bij [B.V. 1] Nederland de [B.V. 1] producten in.
3.8.
In 2021 heeft [eiseres] een Franse website en in 2022 een Spaanse website opgericht om haar producten, waaronder de [B.V. 1] producten, te kunnen verkopen aan de consument.
3.9.
Na 5 jaar heeft [gedaagde] per 31 december 2021 het distributeurschap met [B.V. 1] Nederland beëindigd. Deze vennootschap is per 31 december 2021 opgehouden te bestaan. Vanaf 2022 heeft [eiseres] de [B.V. 1] producten rechtstreeks bij [gedaagde] ingekocht.
3.10.
[eiseres] had met [B.V. 1] Nederland een dropshipment-afspraak. Dit hield in dat bestellingen die bij [eiseres] werden gedaan direct zouden worden geleverd vanuit het magazijn van [B.V. 1] Nederland. [gedaagde] bood deze dropshipment-afspraak niet aan als service.
3.11.
[eiseres] en [gedaagde] hebben in 2022 met elkaar afgesproken dat [eiseres] voor de periode van 24 mei 2022 tot en met 10 september 2022 tijdelijk de dropshipping verzorgde voor [eiseres] (de zogenaamde ‘dropshipment-afspraak’). Na deze periode zijn die afspraken vervallen.
3.12.
[eiseres] heeft magazijnruimte gevonden en zij is in dat verband een huurovereenkomst voor een termijn van 10 jaar aangegaan. Ook heeft [eiseres] personeel aangenomen en kosten voor de inrichting gemaakt.
3.13.
[eiseres] is gestart met de verkoop van haar eigenmerkproducten genaamd ‘Bonfeu’. Dit merk toont gelijkenis met het merk [B.V. 1] .
3.14.
Op 20 april 2023 heeft [gedaagde] aan [eiseres] tijdens een bespreking op kantoor laten weten dat zij de relatie met [eiseres] wil beëindigen. Per e-mails van 20 en 24 april 2023 heeft [eiseres] haar reactie gegeven op het nieuws.
3.15.
Per brief van 1 mei 2023 heeft [gedaagde] de beslissing om de relatie met [eiseres] te beëindigen schriftelijk bevestigd. Over de redenen van opzegging schrijft [gedaagde] :
‘De reden daarvoor is, zoals toegelicht, dat [gedaagde] sterk inzet op merkopbouw met als doel van [B.V. 1] een high-end, lifestyle merk te maken. De wijze waarop [eiseres] B.V. opereert, staat haaks op de strategie en koers die [gedaagde] met haar [B.V. 1] brand nastreeft en doorkruist die zelfs, met merkafbreuk van het [B.V. 1] brand tot gevolg. Het imago, de reputatie en de waarde van het [B.V. 1] brand nemen daardoor af in plaats van toe.’
3.16.
[gedaagde] heeft aangegeven dat [eiseres] t/m 31 oktober 2023 bestellingen bij haar kan plaatsen.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
1. voor recht verklaart dat de opzegging van de duurovereenkomst zonder rechtsgevolg is geweest en dat de duurovereenkomst voortduurt alsmede voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is jegens [eiseres] voor de schade die [eiseres] lijdt doordat [gedaagde] de duurovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd;
Subsidiair
2. voor recht verklaart dat, als de opzegging van de duurovereenkomst rechtsgevolgen heeft, [gedaagde] gehouden is tot betaling aan [eiseres] van een (schade)vergoeding;
3. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een (schade)vergoeding ter hoogte van een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag, welke (schade)vergoeding, zo nodig nader opgemaakt zal worden bij staat en vereffend dient te worden volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2023 (datum opzegging duurovereenkomst) dan wel vanaf de dag van de dagvaarding, alsmede bij wijze van voorschot op de schadevergoeding [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.500.000,00;
dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, vermeerderd met rente.
4.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen voert [eiseres] aan dat tussen partijen een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen en dat de opzegging door [gedaagde] van deze overeenkomst niet rechtsgeldig is. [gedaagde] had geen voldoende zwaarwegende grond die de opzegging rechtvaardigt. [eiseres] doet al sinds 2014 zaken met betrekking tot [B.V. 1] . Zij was één van de eerste verkopers van dit merk. [B.V. 1] is een belangrijk onderdeel geworden van de bedrijfsvoering van [eiseres] . [gedaagde] heeft besloten om met het merk een andere koers te varen en dat mag, maar [eiseres] wijst de manier waarop [gedaagde] hier richting [eiseres] mee om is gegaan af. [eiseres] werd overvallen door de opzegging. [eiseres] heeft investeringen gedaan om haar eigen dropshipment te verzorgen en [gedaagde] wist hiervan, maar niet veel later heeft [gedaagde] de overeenkomst met [eiseres] opgezegd. [gedaagde] blijft ook vaag over de redenen van opzegging. De redenen die [gedaagde] geeft rechtvaardigen de opzegging niet.
Ook lijdt [eiseres] schade als gevolg van de opzegging van de overeenkomst. [gedaagde] heeft onvoldoende met haar belangen rekening gehouden. [eiseres] heeft een actieve bijdrage geleverd aan (de opbouw) van het merk [B.V. 1] . [eiseres] heeft ook geïnvesteerd in het merk. Verder heeft [eiseres] een half jaar voor de opzegging een magazijn gehuurd en ingericht. De investeringen van [eiseres] zijn nog niet terugverdiend en door de opzegging is dat ook niet meer mogelijk. Ook lijdt [eiseres] winstderving. Tot slot is door de opzegging de waarde van haar onderneming aanzienlijk lager geworden.
4.3.
[gedaagde] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen. [gedaagde] betwist dat tussen partijen een duurovereenkomst tot stand is gekomen. Het betreft een vrijblijvende handelsrelatie, gekenmerkt door losse bestellingen. De relatie duurde ook maar 16 maanden. Ook betwist [gedaagde] dat zij voor de opzegging een zwaarwegende grond moet hebben. Verder was er volgens haar wel een zwaarwegende grond aanwezig. De wijze waarop [eiseres] opereerde was niet in lijn met de high-end lifestyle ambities die [gedaagde] met haar merk voor ogen heeft. [eiseres] voert een enorm assortiment aan producten, tegen zo laag mogelijke kosten en online. [eiseres] heeft daarnaast geen hoogwaardige toegankelijke showroom om klanten te ontvangen voor advies, service en informatie. Verder gaven sommige buitenlandse klanten van [gedaagde] te kennen niet langer de producten te willen verkopen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De verklaring voor recht dat [gedaagde] de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd
De juridische maatstaf
5.1.
In deze zaak moet worden beoordeeld of [gedaagde] de overeenkomst met [eiseres] rechtsgeldig heeft opgezegd. [eiseres] meent van niet, [gedaagde] betwist dat. Om deze vraag te beantwoorden gebruikt de rechtbank de volgende juridische maatstaf:
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt als uitgangspunt dat een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst opzegbaar is in het geval dat er geen wettelijke of contractuele regeling van opzegging is. [1] De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.
Is sprake van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd?
5.3.
Tussen partijen is ten eerste in geschil of hier sprake is van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
5.3.1.
Volgens [eiseres] is tussen partijen een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen en zij voert daartoe het volgende aan.
[eiseres] verkoopt al ruim 10 jaar [B.V. 1] producten. Zij heeft sinds het begin van het merk [B.V. 1] in 2014 intensief samengewerkt met (rechtsvoorgangers) van [gedaagde] . Er hebben wisselingen plaatsgevonden, maar voor [eiseres] had dat geen gevolgen. De inkoopkortingen bleven bijvoorbeeld hetzelfde. Ook zijn er nog steeds personen betrokken bij [gedaagde] , zoals [naam 1] , die vanaf het eerste moment verbonden zijn aan het merk [B.V. 1] . De partijen stonden samen op beurzen, maakten gezamenlijk reclame in tijdschriften en in 2022 hebben partijen prijsafspraken gemaakt. Ook heeft [gedaagde] met [eiseres] de drop-shipmentafspraak gemaakt. [eiseres] heeft geïnvesteerd in de huur van een magazijn en het aannemen van personeel zodat zij kon voldoen aan de wens van [gedaagde] . Gelet hierop mocht [eiseres] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de overeenkomst tussen partijen langdurig zou worden voortgezet. [eiseres] is ook altijd gezien als dealer van [B.V. 1] .
5.3.2.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een duurovereenkomst. De handelsrelatie tussen [gedaagde] en [eiseres] begon pas per 1 januari 2022. De relatie was van vrijblijvende aard en bestond uit een reeks losse koopovereenkomsten van [eiseres] bij [gedaagde] . [gedaagde] is niet de rechtsopvolger van [B.V. 1] Nederland. Ook is [eiseres] niet afhankelijk van [gedaagde] . [eiseres] koos haar eigen koers ten aanzien van de af te nemen [B.V. 1] producten. [gedaagde] heeft niet bij [eiseres] aangedrongen tot het doen van investeringen. [eiseres] had geen status aparte. [gedaagde] is geen distributie- of dealerovereenkomst met [eiseres] aangegaan waarin de vrijheid van [eiseres] om te ondernemen is beknot of verplichtingen zijn opgelegd. [gedaagde] had geen invloed op het assortiment dat [eiseres] voerde.
5.4.
Het antwoord op de vraag of een overeenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen, is afhankelijk van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen (zie artikel 3:35 BW, artikel 3:33 en artikel 3:37 lid 1 BW). [2] Een duurovereenkomst kenmerkt zich doordat het niet verplicht tot eenmalige, voorbijgaande prestaties, maar tot prestaties die gedurende zekere tijd voortduren, herhaald worden of elkaar opvolgen.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat tussen [eiseres] en [gedaagde] een (mondelinge) duurovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen. De motivering is als volgt.
5.5.1.
[eiseres] en [gedaagde] doen sinds januari 2022 zaken met elkaar. Partijen zijn het erover eens dat [eiseres] de [B.V. 1] producten die zij bij [gedaagde] inkocht via haar webshops te koop aanbiedt en verkoopt aan haar klanten. Er is dus sprake van wederverkoop. Dit gebeurde op regelmatige basis. De stelling van [gedaagde] dat het slechts gaat om een toevallige opvolging van losse koopovereenkomsten wordt daarom verworpen. De handelswijze van partijen kwalificeert zich als een raamovereenkomst waarbinnen steeds overeenkomsten worden gesloten c.q. bestellingen worden geplaatst.
5.5.2.
Zoals [gedaagde] terecht aanvoert heeft de samenwerking tussen de vennootschappen [eiseres] en [gedaagde] 16 maanden geduurd. Vóór die periode kocht [eiseres] de [B.V. 1] producten bij andere vennootschappen in. [eiseres] stelt dat [B.V. 1] Nederland de rechtsvoorganger van [gedaagde] is, maar [gedaagde] heeft deze stelling gemotiveerd betwist. [eiseres] heeft haar standpunt op dit punt ook niet concreet kunnen maken of kunnen onderbouwen met bewijsstukken, zodat deze stelling wordt verworpen.
Wel geldt dat aan de handelsrelatie tussen [eiseres] en [gedaagde] een lange voorgeschiedenis van betrokkenheid van [eiseres] bij [B.V. 1] voorafgaat. De rechtbank acht deze voorgeschiedenis relevant voor de conclusie dat sprake is van een duurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] . [eiseres] verkoopt al vanaf 2014, sinds het bestaan van het merk [B.V. 1] , [B.V. 1] producten aan klanten in binnen- en buitenland. [eiseres] heeft de [B.V. 1] producten steeds afgenomen van de partij die het product maakte of van de partij die door de producent was aangewezen als distributeur. [eiseres] deed eerst haar bestellingen bij [naam 1] , de bedenker van het merk, althans bij het bedrijf van [naam 1] . [naam 1] heeft de rechten van het merk [B.V. 1] ingebracht in [handelsnaam] . [handelsnaam] is later [gedaagde] geworden. Hoewel [handelsnaam] [B.V. 1] Nederland als distributeur van de [B.V. 1] producten heeft aangewezen en niet (ook) [eiseres] , heeft [eiseres] nadat de distributieovereenkomst tussen [gedaagde] en [B.V. 1] Nederland eindigde met [gedaagde] de handelsrelatie voor de wederverkoop van de [B.V. 1] producten opgepakt. Met andere woorden, dat [gedaagde] als producent van [B.V. 1] ervoor heeft gekozen om via deze structuur haar producten op de markt (laten) brengen, kan [eiseres] niet worden tegengeworpen. Het verhindert het aannemen van duurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] dan ook niet.
5.5.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat uit de [eiseres] overgelegde e-mails ook volgt dat sprake is van een bepaalde mate van samenwerking tussen [eiseres] en [gedaagde] . Zo stelt [eiseres] zich op het standpunt dat partijen met elkaar communiceerden over de adviesprijzen. [gedaagde] controleerde ook de prijzen die [eiseres] hanteerde in haar webshops en koppelde dit aan [eiseres] terug via de mail. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiseres] verschillende e-mails overgelegd. [gedaagde] heeft de inhoud van deze e-mails niet gemotiveerd betwist. De stelling van [gedaagde] dat zij geen invloed had op de prijzen die [eiseres] hanteerde acht de rechtbank dan ook onvoldoende onderbouwd.
Een andere afspraak die partijen in mei 2022 met elkaar hebben gemaakt is dat [eiseres] tijdelijk gebruik mocht maken van dropshipment via [gedaagde] totdat [gedaagde] beschikte over een eigen magazijn voor de opslag en levering van [B.V. 1] producten aan haar klanten.
5.5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht [eiseres] op basis van de terugkerende bestellingen van [eiseres] en de tussen hen gemaakte afspraken, waaronder de dropshipmentafspraak, erop vertrouwen dat het de bedoeling van partijen was om hun samenwerking voor langere, onbepaalde tijd voort te zetten. [gedaagde] wist immers dat [eiseres] met het oog op de toekomst investeringen deed om de bij [gedaagde] gekochte producten zelf op te slaan. [gedaagde] heeft toen niet aan [eiseres] kenbaar gemaakt dat het niet haar bedoeling was om hun samenwerking voor langere tijd voor te zetten.
5.6.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat tussen [eiseres] en [gedaagde] een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen. De overeenkomst is mondeling tot stand gekomen en voorziet niet in een regeling van opzegging.
Is een zwaarwegende grond voor opzegging noodzakelijk?
5.7.
De vervolgvraag die moet worden beantwoord is of in dit geval voor [gedaagde] een voldoende zwaarwegende grond vereist was om de overeenkomst met [eiseres] te kunnen opzeggen. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is wanneer een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat.
5.8.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] alleen kan opzeggen indien zij daarvoor een zwaarwegend grond heeft en die grond was niet aanwezig. Volgens [gedaagde] had zij vanwege de omstandigheden van het geval geen reden nodig om de samenwerking te beëindigen.
5.9.
De rechtbank komt tot het oordeel dat [gedaagde] in dit specifieke geval geen voldoende zwaarwegende grond nodig had om de overeenkomst met [eiseres] op te zeggen. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht.
5.9.1.
De rechtbank acht allereerst van belang dat [eiseres] niet volledig en ook niet voor een groot deel afhankelijk is van [gedaagde] en de omzet in [B.V. 1] producten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] aangegeven dat 21% van haar omzet wordt gerealiseerd door de verkoop van [B.V. 1] producten. De rechtbank acht dit geen substantieel deel. [eiseres] heeft ook niet gesteld dat zij bij verlies van dit merk mogelijk failliet zal gaan. Er is daarom geen sprake van een aanzienlijke mate van afhankelijkheid tussen [eiseres] en [gedaagde] .
5.9.2.
Ook is relevant dat [eiseres] niet de exclusieve leverancier van [B.V. 1] producten in Nederland of het buitenland is. [gedaagde] verkoopt en levert haar [B.V. 1] producten ook aan andere handelaren waarvan de consument afneemt. Er is dus ook geen sprake van een exclusieve relatie.
5.9.3.
Tot slot merkt de rechtbank op dat [eiseres] de [B.V. 1] producten al door een ander soortgelijk product heeft vervangen, namelijk haar eigen merk ‘Bonfeu’.
5.10.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat voor [gedaagde] geen zwaarwegende grond nodig had om de overeenkomst te kunnen opzeggen. Van een uitzondering op de hoofdregel dat een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst opzegbaar is, is dus hier geen sprake.
5.11.
Vanwege de omstandigheid dat [eiseres] als sinds 2014 [B.V. 1] producten verkoopt en vanwege de recent gedane investeringen diende [gedaagde] wel een opzegtermijn in acht te nemen. [gedaagde] heeft een opzegtermijn gehanteerd van 6 maanden. Dit is een redelijke termijn. [gedaagde] heeft met de lengte van deze termijn voldoende rekening gehouden met de belangen van [eiseres] . Daarbij is van belang dat [eiseres] , zoals hiervoor al is overwogen, niet volledig en ook niet voor een groot deel afhankelijk is van de [B.V. 1] producten, zodat haar investeringen niet enkel de verkoop van [B.V. 1] producten betreffen.
Conclusie
5.12.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] de overeenkomst met [eiseres] rechtsgeldig heeft opgezegd. De primaire vordering van [eiseres] wordt daarom afgewezen. De rechtbank hoeft daarom niet meer in te gaan op het verwijt van [eiseres] dat de door [gedaagde] gegeven redenen van opzegging niet voldoende zwaarwegend zijn. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat voor opzegging niet is vereist dat [eiseres] wanprestatie heeft gepleegd.
De subsidiaire vorderingen
5.13.
De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen niet mee dat [gedaagde] onder de hierboven genoemde omstandigheden en met toepassing van een redelijke opzegtermijn ook nog gehouden is om een bedrag aan (schade)vergoeding aan [eiseres] te betalen. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan zo’n verplichting bestaan, indien sprake is van de situatie dat de opgezegde partij met het oog op het voortduren van de overeenkomst investeringen heeft gedaan die niet worden gecompenseerd door of zijn verdisconteerd in de opzegtermijn. Daarvan is in dit geval geen sprake. Daarbij geldt ook dat in beginsel investeringen in de eigen risicosfeer van [eiseres] liggen. De subsidiaire vorderingen van [eiseres] worden daarom afgewezen.
De proceskosten
5.14.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Voor het salaris advocaat zal de rechtbank, ondanks de hoge subsidiaire vordering, aansluiten bij tarief II, een vordering van onbepaalde waarde. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 8.519,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × € 614,00)
- nakosten € 178,00plus de verhoging uit de beslissing)
Totaal € 9.925,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 9.925,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Scheffers en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854,
2.Hoge Raad 16 september 2011, ECLI:NL:HR:BQ2213 (Batavus/Vriend’s Tweewielercentrum).