In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 februari 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het verleidend gedrag ten opzichte van een minderjarige, met de intentie om ontuchtige handelingen te plegen of te dulden. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn overwicht, gezien het leeftijdsverschil van veertien jaar tussen hem en de minderjarige, die op dat moment zestien jaar oud was. De verdediging betwistte echter dat er sprake was van psychisch of fysiek overwicht en stelde dat de seksuele handelingen vrijwillig waren.
De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de verdachte als de aangeefster zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie. De verklaringen van de getuigen, waaronder huisgenoten van de verdachte, ondersteunden de lezing van de verdachte dat er sprake was van een vrijwillige relatie. De rechtbank oordeelde dat het leeftijdsverschil op zichzelf niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van ontuchtige handelingen, en dat de aangeefster niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims van overwicht en dwang.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastelegging en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 1 februari 2024.