ECLI:NL:RBZWB:2024:593

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
02-104185-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 1 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 70 uur, subsidiair 35 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van twee jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof belaging, waarbij de verdachte gedurende een periode van bijna tweeënhalf jaar herhaaldelijk contact heeft gezocht met de aangeefster, ondanks haar duidelijke verzoeken om dit te stoppen. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte stelselmatig en opzettelijk inbreuk maakten op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, wat leidde tot gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van stelselmatigheid en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere afwezigheid van justitie en zijn bereidheid om hulp te zoeken, maar vond de ernst van de belaging zwaarder wegen. De verdachte werd veroordeeld tot de opgelegde straffen, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de aangeefster.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/104185-23
vonnis van de meervoudige kamer van 1 februari 2024
in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1989 te [plaats]
wonende op het [woonadres] .
raadsman: mr. B. Çiçek, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, met dien verstande dat een andere pleegperiode als uitgangspunt moet worden genomen. De feiten hebben zich afgespeeld in de tijdspanne vanaf 15 december 2020 tot en met 8 januari 2023. Het bewijs bestaat uit de aangiften die worden ondersteund door een tweetal getuigenverklaringen en verschillende berichten die aan het dossier zijn toegevoegd. Het feit dat niet van elk bericht/contactmoment dat is omschreven een bijlage in het dossier zit, doet daar niet aan af.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er is bepleit dat er tussen verdachte en [aangeefster] hooguit zes directe confrontaties en/of contactmomenten hebben plaatsgevonden in drie jaar tijd. Er wordt daardoor niet voldaan aan het vereiste van stelselmatigheid dat voor belaging moet worden vastgesteld
(vgl. ECLI:NL:RB:ZWB:2022:5689).Daarnaast is betoogd dat de gesprekken tussen verdachte en medewerkers bij de GGZ, over aangeefster, noodzakelijk gevoerd moesten worden vanuit het behandelperspectief dat vooropgestaan heeft. Er is verzocht om verdachte integraal vrij te spreken wegens onvoldoende wettig bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten en omstandighedenUit de aangiften komt naar voren dat [aangeefster] als casemanager/verpleegkundige bij GGZ Breburg werkzaam is geweest en betrokken is bij de behandeling van verdachte. [aangeefster] heeft vanaf november 2020 aangegeven een andere functie te gaan bekleden bij de GGZ, waardoor de behandelrelatie met verdachte zou stoppen. Verdachte is daarna begonnen met het sturen van SMS-berichten naar haar. Ondanks dat de werkrelatie was beëindigd en [aangeefster] niet meer heeft gereageerd bleven de SMS-berichten verstuurd worden. Halverwege december 2020 heeft verdachte bij collega’s van aangeefster gevraagd waar [aangeefster] toen werkte, waar zij woonde en kocht hij een cadeau voor haar. Verdachte heeft het cadeau langs gebracht bij de GGZ-locatie. Hij is later wederom op de GGZ-locatie verschenen om het cadeau weer mee te nemen.
Vanaf januari 2021 is aangeefster op een andere locatie van de GGZ begonnen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte bij oud-collega’s is blijven informeren naar aangeefster. In verschillende SMS-berichten met de psycholoog gaf verdachte aan dat hij (liefdes)gevoelens voor aangeefster had, dat hij een gesprek met haar wilde en het cadeau moest overhandigen. Aangeefster zelf heeft vanaf februari 2021 telefonische oproepen van verdachte ontvangen en later ook e-mailberichten. Zij heeft verdachte nogmaals te verstaan gegeven dat zij geen contact meer wilde en de liefde niet wederzijds was. Op 24 februari 2021 heeft verdachte de nieuwe werklocatie van aangeefster bezocht en is anderhalf uur bij de receptie blijven wachten. Verdachte heeft aangeefster daarna gevolgd over de afdeling en heeft geweigerd om te vertrekken. Diezelfde avond heeft aangeefster een vriendschapsverzoek op Facebook van verdachte ontvangen. Zij heeft het Facebook-account van verdachte voor haar geblokkeerd. Verdachte heeft een dag later zich opnieuw opgehouden bij het werk van aangeefster en andermaal naar aangeefster gevraagd.
Verdachte is nog meermalen bij de GGZ-locatie verschenen, in maart en in juni 2021, waar hij brieven bestemd voor aangeefster heeft afgegeven. In mei 2021 heeft verdachte het Linkedin-profiel van aangeefster bezocht. Verdachte heeft ook tussen mei en juni 2021 van dat jaar een oud-klasgenoot van [aangeefster] benaderd op Facebook-Messenger. In die gesprekken is hij over de beweerdelijke liefdesrelatie tussen hem en aangeefster begonnen. Verdachte is e-mailberichten naar aangeefster blijven sturen, waarin hij heeft gesproken over haar nieuwe woning waarnaar zij was verhuisd. In een schrijven van 18 oktober 2022 gaf verdachte bij een collega van aangeefster aan dat hij kennis droeg van de werktijden, de werklocaties, de opleiding, de auto en de woonplaats van aangeefster. In deze brief heeft verdachte gezegd dat hij pas zou stoppen als hij in gesprek met aangeefster kon gaan. Op 7 januari, 8 januari en 11 januari 2023 heeft verdachte nogmaals via Linkedin en een terugbelverzoek contact gezocht met aangeefster, zonder dat zij hierop heeft gerespondeerd.
De aangiften zijn onderbouwd met een groot aantal bijlagen met berichten die vanuit verdachte verstuurd zijn. Voorts onderschrijven getuigen [getuige 1] en [getuige 2] de gang van zaken die uit de aangiften naar voren komt. [getuige 1] heeft verklaard over de cadeaus die verdachte heeft meegenomen voor aangeefster, het fysiek treffen van elkaar op de werklocatie, de telefonische oproepen die [aangeefster] heeft ontvangen en de berichten die op Facebook naar haar zijn verstuurd. [getuige 2] heeft ook verklaard dat verdachte via brieven en SMS-berichten contact heeft willen leggen met aangeefster, alsook gesproken over de fysieke confrontatie die op de werkvloer is voorgevallen.
Juridisch kaderDe rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de vooromschreven gedragingen van verdachte te kwalificeren zijn als belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Van belaging is sprake wanneer wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander, met het oogmerk de ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van deze vraag zijn verschillende factoren van belang, namelijk de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers.
StelselmatigheidVerdachte heeft aangeefster in de ten laste gelegde periode van bijna tweeënhalf jaar veelvuldig per telefoon, SMS, e-mail, brief, via (oud-)collega’s/klasgenoten en social media benaderd. Aangeefster is tevens meermalen met de directe aanwezigheid van verdachte geconfronteerd, omdat zij op haar werklocatie is opgezocht. Aangeefster is daarbij opgewacht en ook achtervolgd. Verdachte heeft aldus op veel verschillende manieren contact gezocht en daarvoor bijna alle beschikbare middelen benut die er bestaan.
De rechtbank is van oordeel dat de omschreven gedragingen naar hun aard worden gekenmerkt door een hoge mate van intensiteit. De inhoud van de berichten en het soort contact is zeer indringend. Verdachte heeft zich telkens heel standvastig en dwingend opgesteld. De gedragingen hebben op bepaalde momenten zeer frequent na elkaar plaatsgevonden. Het feit dat in de pleegperiode niet voortdurend contact is gezocht of gemaakt, en er ook een langere periode is geweest dat verdachte geen contact heeft gezocht, doet daar niets aan af. Feit is immers dat verdachte daarna wel weer contact heeft gezocht. Door na een periode van rust opnieuw contact te zoeken, heeft verdachte ervoor gezorgd dat de bij aangeefster bestaande angst, zoals uit de aangifte volgt, werkelijkheid is geworden. De aard en frequentie van de gedragingen van verdachte vormen naar het oordeel van de rechtbank een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Het verweer van de verdediging over het ontbreken van een stelselmatig karakter wordt op basis van het vorenstaande verworpen. Anders dan de verdediging neemt de rechtbank niet alleen de directe contactmomenten in ogenschouw, maar ook de momenten dat verdachte via anderen in contact met aangeefster probeerde te komen. De pleegperiode die de officier van justitie voorstaat wordt eveneens niet als uitgangspunt genomen op basis van het voor overwogene.
WederrechtelijkheidDe inbreuk op het persoonlijke leven van aangeefster door verdachte is wederrechtelijk. Ook nadat verdachte tot drie keer toe met de politie een stopgesprek heeft gehad, is hij doorgegaan met het op verschillende manieren tussenkomen in het leven van aangeefster. Verdachte is zonder gerechtvaardigde reden, bij herhaling, te ver gegaan ten koste van aangeefster.
OpzetVerdachte heeft voortdurend in contact willen treden met aangeefster, terwijl zij meermalen heeft aangegeven hier niet van gediend te zijn en hem heeft verzocht te stoppen. Dit is hem nadien ook nog eens door de politie medegedeeld. Hij heeft zijn toenaderingspogingen echter onverminderd voortgezet. Verdachte moet hebben geweten dat zijn gedragingen een inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, maar heeft dit gevolg op de koop toegenomen. Het opzet is daarmee komen vast te staan.
OogmerkDe hiervoor omschreven gedragingen van verdachte en de inhoud van de gebezigde berichten kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als gericht op het dwingen van aangeefster om iets te doen (namelijk het onderhouden van contact met verdachte) en te dulden (namelijk dat verdachte voortdurend opnieuw contact heeft gezocht). Het kan daarom niet anders zijn dat verdachte het oogmerk heeft gehad om deze gevolgen te laten intreden.
Bespreking van het verweer
Er is aangevoerd dat de gesprekken tussen verdachte en medewerkers bij de GGZ, over aangeefster, noodzakelijk gevoerd zijn vanuit het behandelperspectief. Deze stellingname wordt niet ondersteund door het dossier, maar is daarin weerlegd. [getuige 2] heeft immers verklaard dat juist is getracht om dit gespreksonderwerp zo veel mogelijk te mijden. Bovendien volgt uit de SMS- en e-mailberichten met medewerkers van de GGZ (waaronder [getuige 2] ), dat het initiatief voor dit contact van verdachte is uitgegaan. De verdachte heeft daarbij duidelijk de bedoeling om in contact te komen met aangeefster en daarop uitdrukkelijk aangestuurd, zo blijkt uit de tekstbijlagen. Dat de gesprekken vanuit een behandelperspectief zouden hebben plaatsgevonden, zonder dat verdachte hier enige invloed op zou hebben en er daarom wel over moest spreken, is in zijn geheel niet aannemelijk geworden.
Het verweer van de verdediging slaagt niet.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat verdachte zich aldus schuldig heeft gemaakt aan belaging van aangeefster. Het ten laste gelegde kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 november 2020 tot en met 20 april 2023 te Breda, wederrechtelijk, stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] door:
- die [aangeefster] ongevraagd en/of tegen haar wil veelvuldig brieven en/of sms-berichten en/of e-emailberichten en/of berichten via Facebook en/of berichten via Linkedin te sturen en/of
- die [aangeefster] meermalen te bellen en/of het werk van die [aangeefster] te bellen en/of
- veelvuldig brieven en/of e-mailberichten naar het werk van die [aangeefster] en/of via collega’s van die [aangeefster] te sturen met daarin teksten over die [aangeefster] en/of brieven en/of e-mailberichten achter te laten en/of af te geven voor die [aangeefster] (en daarin kennis te zetten over haar nieuwe woning in een andere stad en/of over de relatie die hij met haar zou hebben) en/of
- vriendschapsverzoek via Facebook naar die [aangeefster] te sturen en/of
- cadeautjes achter te laten bij het werk van die [aangeefster] en/of bij collega’s van die [aangeefster] gericht aan die [aangeefster] en/of
- meermalen fysiek contact met die [aangeefster] te zoeken door haar op te zoeken op het werk en/of specifiek naar haar te vragen en/of
- meermalen te reageren op berichten op Linkedin die gericht waren aan die [aangeefster] en/of
- contact te zoeken met een oud klasgenoot van die [aangeefster] en te vertellen dat hij, verdachte, en die [aangeefster] een relatie hadden,
met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te doen, te dulden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis. Daarnaast is in de strafeis opgenomen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaar, waarbij als bijzondere voorwaarde is voorgesteld een contactverbod met aangeefster. Tot slot is verzocht de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar te laten zijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer naar voren gebracht gelet op de bepleite vrijspraak.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Strafmaatoverwegingen
Verdachte heeft zich in de periode van 1 november 2020 tot en met 20 april 2023 in Breda schuldig gemaakt aan belaging van [aangeefster] . Verdachte heeft contact proberen te leggen via de telefoon, social media en door brieven, sms- en e-mailberichten te sturen. Daarnaast heeft verdachte de werklocatie van [aangeefster] bezocht om haar te confronteren en haar een cadeau te overhandigen. Voorts zijn collega’s en een oud klasgenoot benaderd door verdachte over [aangeefster] . Belaging is een ernstig strafbaar feit dat de persoonlijke vrijheid van slachtoffers schade berokkent en doorgaans een grote impact heeft op hun privéleven. Dat was ook het geval bij [aangeefster] . Het onderhavige feit heeft bij [aangeefster] ook voor onder meer onnodige overlast, gevoelens van angst en alertheid gezorgd. Verdachte is ondanks alle (stop)gesprekken en duidelijke aanwijzingen om haar met rust te laten doorgegaan. Dit is onacceptabel en wordt hem door de rechtbank kwalijk genomen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte al geruime tijd geen contact meer heeft opgenomen met [aangeefster] en het contactverbod uit de aan hem opgelegde gedragsaanwijzing heeft gerespecteerd. In verband met zijn problematiek heeft hij gesprekken gevoerd bij onder meer de huisarts en heeft hij aangegeven bij de GGZ online behandelgesprekken te gaan volgen. Hij blijft hulp/begeleiding van de verpleegkundig specialist bij de huisarts accepteren. De rechtbank houdt daarmee in strafmatigende zin rekening, evenals met de omstandigheid dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en dus als first offender kan worden beschouwd. Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat er tijdens de bewezenverklaarde periode ook een langere periode is geweest dat verdachte geen contact heeft gezocht.
Mede gelet op de straffen die ter zake van soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd, acht de rechtbank een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Daarnaast wordt aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. De voorwaardelijke straf dient voor verdachte als stok achter de deur, zodat hij ervan wordt weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen. Ter bescherming van aangeefster en extra stimulans voor verdachte zal als bijzondere voorwaarde een contactverbod worden opgelegd, opdat toekomstige interactie tussen verdachte en aangeefster voorkomen kan worden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij baat heeft gehad bij de gedragsaanwijzing, waarin het eerder opgelegde contactverbod staat opgenomen. Hij wordt er hierdoor dagelijks aan herinnerd dat dit verbod van kracht is. Naar zijn zeggen wordt verdachte hierdoor ondersteund om afsprakentrouw te blijven en het verbod na te leven.
Dadelijke uitvoerbaarheidIngevolge artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht kan worden bepaald dat een bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Nu uit het voorgaande niet zonder meer volgt dat het bewezenverklaarde feit was gericht tegen of gevaar veroorzaakte voor onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon en dat er verder ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw zo’n fout zal begaan, zal de rechtbank, anders dan gevorderd, niet de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde bepalen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Belaging;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 70 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
35 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van één maand geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [aangeefster] , geboren op [geboortedag 2] 1997 te [plaats] .
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 februari 2024.