ECLI:NL:RBZWB:2024:5926

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
24 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/424311 / JE RK 24-1241
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 6 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De zaak werd behandeld in Breda, waar de kinderrechter de belangen van de minderjarige en de betrokken partijen in overweging nam. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Brabant, had op 5 juli 2024 een verzoekschrift ingediend om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar te verlengen. De moeder van de minderjarige was op de hoogte van de situatie en stemde in met de verlenging, hoewel ze het moeilijk vond dat haar dochter niet meer thuis kon wonen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 augustus 2024, die achter gesloten deuren plaatsvond, werd de minderjarige in de gelegenheid gesteld om haar mening te geven, maar zij maakte hier geen gebruik van. De vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling verklaarde dat de minderjarige achter het verzoek stond. De kinderrechter overwoog dat de minderjarige een zeer belast verleden heeft met ingrijpende en traumatiserende gebeurtenissen, waardoor thuis wonen geen optie meer is. De kinderrechter concludeerde dat de wettelijke criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds voldaan zijn.

De kinderrechter verlengde de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar, tot 9 augustus 2025, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Dit was noodzakelijk voor de ontwikkeling van de minderjarige, zodat zij direct de benodigde zorg en ondersteuning kan ontvangen. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/424311 / JE RK 24-1241
Datum uitspraak: 6 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI, ontvangen op 5 juli 2024;
  • de brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 juli 2024 betreffende de toetsing voorgenomen besluit verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing na twee jaar.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op
6 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de GI.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld in een gesprek met de kinderrechter of schriftelijk kenbaar te maken wat zij van het verzoek vindt. [minderjarige] heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De vertegenwoordiger van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij het verzoek met [minderjarige] heeft besproken en dat zij heeft aangegeven daar achter te kunnen staan. De moeder heeft dit bevestigd.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 7 juni 2024 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder laatstelijk verlengd van 9 juni 2024 tot 9 augustus 2024.
2.3.
[minderjarige] verblijft op de [locatie] , een [open groep] in [woonplaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft ter onderbouwing van het verzoek - kort samengevat - aangevoerd dat [minderjarige] een kwetsbare, creatieve en zorgzame 14-jarige jongedame is met een sterk eigen karakter. Er is sprake van een zeer belaste jeugd, waarin zij diverse trauma’s heeft opgelopen. Inmiddels is vastgesteld dat [minderjarige] definitief niet meer thuis zal kunnen wonen. Zij zal daarom worden aangemeld voor een woonvoorziening met een uitstroommogelijkheid naar zelfstandigheid. Het is daarvoor van belang dat [minderjarige] kan voldoen aan de basisvoorwaarden. [minderjarige] is behandelmoe en volgt geen therapie meer. Wel heeft zij door middel van duidelijke afspraken met de woongroep een manier gevonden om om te gaan met haar negatieve ervaringen en gedachtes en is zij steeds beter in het contact met de groepsleiding. Het vasthouden van motivatie is voor [minderjarige] een blijvend punt van aandacht, waarmee in het hulpverleningstraject rekening moet worden gehouden.
4.2.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft ingestemd met het voorgenomen besluit van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen.
4.3.
De moeder kan instemmen met een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Zij begrijpt dat [minderjarige] niet meer thuis zal komen wonen, maar dat blijft moeilijk. Het verlof en het contact tussen haar en [minderjarige] verlopen goed. De moeder hoopt dat [minderjarige] na de zomervakantie weer kan starten met school.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling overweegt de kinderrechter als volgt. [minderjarige] heeft een zeer belast verleden. Zij heeft vanaf jonge leeftijd ingrijpende en traumatiserende gebeurtenissen meegemaakt die een sterk negatieve impact hebben gehad op haar ontwikkeling. Daaraan is de afgelopen jaren gewerkt middels ambulante zorg en uithuisplaatsingen in zowel een open als gesloten setting. Thuis wonen is definitief geen optie meer voor [minderjarige] .
Het is voor de verdere ontwikkeling van [minderjarige] van groot belang dat er de komende periode duidelijkheid komt over de vervolgplek van [minderjarige] en dat zij passend onderwijs en/of passende dagbesteding heeft. Verder moet er gewerkt worden aan [minderjarige] vaardigheden op het gebied van zelfverzorging (fysiek en mentaal), zelfstandigheid, zelfredzaamheid en verantwoordelijkheid, alsook aan het behoud van een stabiele relatie met haar moeder.
5.2.
Hieruit volgt dat naar het oordeel van de kinderrechter nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260 lid 1 BW). Ook vindt de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder nog noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding. De kinderrechter zal daarom ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:265b lid 1 BW jo artikel 1:265c lid 2 BW).
5.3.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 9 augustus 2024 tot 9 augustus 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 9 augustus 2024 tot 9 augustus 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier en op 14 augustus 2024 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.