ECLI:NL:RBZWB:2024:5919

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/414688 FA RK 23-4712 en C/02/418750 FA RK 24-529
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarigen na verhuizing van de moeder naar het buitenland

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 augustus 2024, zijn de hoofdverblijfplaats en de zorg- en opvoedingstaken van twee minderjarigen aan de orde. De vrouw, de moeder van de minderjarigen, heeft recentelijk naar het buitenland verhuisd, wat de situatie rondom de zorgregeling heeft veranderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen inmiddels op het adres van de vader zijn ingeschreven. De vrouw heeft haar verzoek om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar te bepalen ingetrokken, gezien de praktische onuitvoerbaarheid van haar verzoeken na haar verhuizing. De rechtbank heeft besloten dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vader zal zijn, en dat de contactregeling tussen de minderjarigen en de vrouw onder regie van de Gecertificeerde Instelling (GI) zal worden vastgesteld. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie bij beide ouders, en dat er een ondertoezichtstelling is opgelegd voor de duur van een jaar. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd en de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/414688 FA RK 23-4712 (bodemprocedure)
C/02/418750 FA RK 24-529 (voorlopige voorziening)
Datum uitspraak: 13 augustus 2024
Nadere beschikking betreffende hoofdverblijf en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres in Nederland,
feitelijk verblijvende in [land] ,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout,
en
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. Klootwijk te Breda.
Over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2010,
(hierna te noemen: [minderjarige 1] );
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2012,
(hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden hierna gezamenlijk ook genoemd: ‘de minderjarigen’.
De rechtbank merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
locatie Tilburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1
het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
In de zaak met kenmerk C/02/414688 FA RK 23-4712 (bodemprocedure):
- de in deze zaak gegeven beschikking van 16 februari 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief met bijlage van de Raad van 12 juni 2024, ingekomen bij de griffie op 13 juni 2024, betreffende het raadsrapport van 12 juni 2024.
In de zaak met kenmerk C/02/418750 FA RK 24-529 (voorlopige voorziening):
- het verweerschrift met bijlagen in de bodemprocedure, tevens houdend zelfstandig verzoek om een voorlopige voorziening, ingekomen bij de griffie op 17 januari 2024.
1.2
Op 13 augustus 2024 heeft de rechtbank de zaken behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- de advocaat van de vrouw;
- de man, bijgestaan door mr. P.F.M. Gulickx, als waarnemend advocaat voor mr. Klootwijk;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.3
Bij aanvang van de mondelinge behandeling merkt de advocaat van de vrouw op dat haar cliënte niet naar de rechtbank zal komen, omdat zij inmiddels in [land] woont. De rechtbank besluit daarop de mondelinge behandeling voort te zetten bij afwezigheid van de vrouw. De overige aanwezigen maken hiertegen geen bezwaar.
1.4
Gelet op de nauwe samenhang tussen de resterende verzoeken van partijen in deze zaken (bodemprocedure en voorlopige voorziening) en het verzoek van de Raad in de zaak met kenmerk C/02/423601 JE RK 24-529 zijn de zaken tijdens de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld. In de zaak met kenmerk C/02/423601 JE RK 24-529 wordt bij separate beschikking beslist.
1.5
De minderjarigen zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’ op 12 augustus 2024. Hiervan heeft alleen [minderjarige 2] gebruik gemaakt. De rechtbank heeft aanwezigen voorgehouden wat [minderjarige 2] heeft verteld en zij zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.

2.De feiten

2.1
Bij voormelde beschikking van 16 februari 2024 heeft de rechtbank bepaald dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden en verzocht de Raad een onderzoek in te stellen.
2.2
De rechtbank heeft kennisgenomen van het raadsrapport van 12 juni 2024. De Raad concludeert daarin, samengevat, als volgt. Er zijn zorgen over de minderjarigen, maar met name over de slechte samenwerking tussen de ouders en de opvoedsituatie bij beide ouders. Gezien wordt dat met name [minderjarige 1] weinig structuur en sturing krijgt. De vrouw lijkt op bepaalde momenten niet beschikbaar te zijn en te weinig emotionele betrokkenheid te tonen. Bij de man wordt gezien dat hij minder structuur en grenzen lijkt te kunnen stellen. De Raad acht een ondertoezichtstelling daarom nodig. Partijen moeten leren met elkaar te communiceren en samen te werken. Daarnaast is het belangrijk dat de minderjarigen weten wanneer zij bij de man en wanneer zij bij de vrouw zijn. Ook is er meer zicht nodig op de opvoedvaardigheden van partijen en in hoeverre zij kunnen aansluiten bij de minderjarigen. Daarnaast moet inzichtelijk worden gemaakt waar minderjarigen hun hoofdverblijf kunnen hebben. Hiervoor nodig is dat verschillende hulpverleningsvormen worden ingezet om te bezien in hoeverre de zorgen weggenomen kunnen worden. Daarna kan pas een advies worden gegeven over de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen. Tevens moet afgewacht worden wat de vrouw doet met haar verhuisplannen naar het buitenland. De Raad adviseert de verzoeken aan het ouden voor de duur van negen maanden, zodat de Raad daarna opnieuw onderzoek kan verrichten om te bezien wat de resultaten zijn van de geadviseerde hulpverlening.
2.3
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de vrouw inmiddels naar [land] is verhuisd en de minderjarigen zijn ingeschreven op het adres van de man.
2.4
Bij beschikking van 13 augustus 2024, in de zaak met kenmerk C/02/423601 JE RK 24-529, heeft de kinderrechter de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, met ingang van 13 augustus 2024 tot 13 augustus 2025.

3.De (resterende) verzoeken

In de zaak met kenmerk C/02/414688 FA RK 23-4712 (bodemprocedure):
3.1
De vrouw verzoekt, samengevat,:
- bepaling dat de minderjarigen hun hoofdverblijf zullen hebben bij haar;
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij de man de zorg heeft voor de minderjarigen, eens in de twee weken een weekeinde, alsmede de helft van de vakantie en feestdagen en voorts te bepalen dat de man [minderjarige 2] zal begeleiden naar voetbaltrainingen en -wedstrijden.
3.2
Tijdens de mondelinge behandeling wordt namens de vrouw het verzoek ten aanzien van het hoofdverblijf van de minderjarigen ingetrokken. Tevens wordt gesteld dat de vrouw begrijpt dat, nu zij naar [land] is verhuisd, haar verzoek ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet kan worden toegewezen conform verzoek.
3.3
De man verzoekt, samengevat,:
- bepaling dat de minderjarigen hun hoofdverblijf zullen hebben bij hem;
- vaststelling van een zorgregeling, waarbij [minderjarige 2] iedere maandag, dinsdag, donderdag en zaterdag op zondag bij de man verblijft en de overige dagen/tijd bij de vrouw verblijft en waarbij [minderjarige 1] de ene week bij de ene ouder en de andere week bij de andere ouder verblijft.
- de zorgregeling gedurende de vakanties en feestdagen evenredig tussen partijen te verdelen.
In de zaak met kenmerk C/02/418750 FA RK 24-529 (voorlopige voorziening):
3.4
De man verzoekt, samengevat, naar de rechtbank begrijpt:
- bepaling dat het hoofdverblijf van de minderjarigen, voor de duur van de bodemprocedure, voorlopig bij hem wordt bepaald.
3.5
Op de standpunten van partijen alsmede het advies van de Raad en de GI wordt hierna ingegaan, voor zover nodig voor de beoordeling van de verzoeken.

4.De (nadere) standpunten

4.1
Namens de vrouw wordt, samengevat, het volgende aangevoerd. Nu de vrouw inmiddels naar [land] is verhuisd, krijgen de verzoeken een andere wending. De vrouw is ingetrokken bij haar nieuwe partner, samen met haar andere twee kinderen. Ten tijde van het indienen van de verzoeken speelde een verhuizing van de vrouw geen rol. Dat is nu anders. De vrouw trekt haar verzoek ten aanzien van het hoofdverblijf van de minderjarigen dan ook in. Het hoofdverblijf van de minderjarigen kan bij de man worden bepaald. Het is de advocaat van de vrouw niet bekend wanneer de vrouw de minderjarigen voor het laatst fysiek heeft gezien. Ook daarin speelt de verhuizing van de vrouw naar [land] een rol. Vanuit praktisch oogpunt is het verzoek van de vrouw niet meer uitvoerbaar. Een contactregeling is op dit moment niet vast te stellen. Binnen de ondertoezichtstelling moet worden onderzocht welke contactregeling er mogelijk is. De vrouw kan in dat geval akkoord gaan met een contactregeling onder regie van de GI, nu er veel onduidelijkheid over de huidige situatie is.
4.2
De man legt aan zijn verzoeken het volgende ten grondslag. De man maakt zich zorgen over de thuissituatie van de vrouw. Vanwege de onduidelijkheid die de minderjarigen ervaren en de zaken waarmee zij door de vrouw worden belast, acht de man het in het belang van de minderjarigen dat hun hoofdverblijf bij hem wordt bepaald en er een contactregeling met de vrouw wordt vastgesteld. Door de verhuizing van de vrouw naar [land] is de situatie gewijzigd. De minderjarigen zijn inmiddels beiden ingeschreven op het adres van de man, zij hebben geen fysiek contact met de vrouw, tussen partijen is er geen communicatie en een contactregeling is op dit moment – alleen al praktisch gezien – niet vast te stellen. Hoewel de man open zou staan voor een verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod, is dit door de verhuizing van de vrouw naar [land] niet meer mogelijk. De man hoopt dat er binnen de ondertoezichtstelling duidelijkheid kan komen over het contact tussen de minderjarigen en de vrouw. Hij staat positief tegenover regievoering van de GI ten aanzien van de contactregeling.
4.3
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. Nu de vrouw in [land] is gaan wonen, kan het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de man worden bepaald. De Raad had gehoopt dat de vrouw in Nederland zou blijven, omdat deze nieuwe ontwikkelingen heel complicerend zijn. Daarnaast wordt gezien dat beide minderjarigen behoefte hebben aan contact met hun moeder. Binnen de ondertoezichtstelling kan worden gekeken welke contactregeling passend is, rekening houdend met de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders, de behoefte van de minderjarigen en ieders mogelijkheden. Ook moet binnen de ondertoezichtstelling de wens van [minderjarige 1] om ook naar [land] te verhuizen verder worden onderzocht.
4.4
Namens de GI wordt, samengevat, het volgende naar voren gebracht. De GI staat achter het advies van de Raad en ondersteunt een contactregeling waarbij de GI regie voert. Binnen de ondertoezichtstelling kan vervolgens onderzoek worden gedaan naar een passende contactregeling. De man staat open voor het contact tussen de minderjarigen en de vrouw en dat is een mooi uitgangspunt.

5.De (nadere) beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van lid 2 van dit artikel kan deze regeling onder andere omvatten:
- een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken;
- de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.2
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven. Gelet op de uiteen liggende visies van partijen is een vergelijk tussen hen niet mogelijk gebleken. Dit betekent dat de rechtbank hierover zal beslissen.
In de zaak met kenmerk C/02/414688 FA RK 23-4712 (bodemprocedure)
Hoofdverblijfplaats
5.3
Gelet op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de vrouw inmiddels naar [land] verhuisd, zijn de minderjarigen ingeschreven op het adres van de vrouw en trekt de vrouw haar verzoek ten aanzien van het hoofdverblijf van de minderjarigen in.
5.4
Nu de vrouw door de intrekking van haar verzoek geen belang meer heeft bij een verdere behandeling daarvan, zal haar verzoek worden afgewezen.
5.5
De rechtbank zal bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man is. Daarmee wordt de juridische en feitelijke situatie met elkaar in overeenstemming gebracht. Dit betekent dat het verzoek van de man zal worden toegewezen. De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat de vrouw hiermee akkoord is.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.6
Gelet op de nieuwe situatie waarin de vrouw naar [land] is verhuisd en de onduidelijkheden die dat met zich meebrengt, kan de rechtbank niet beslissen op de verzoeken van partijen ten aanzien van de contactregeling. Immers, beide verzoeken zijn in deze nieuwe situatie praktisch niet meer uitvoerbaar.
5.7
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen beide akkoord zijn met een contactregeling onder regievoering van de GI. Nu de ondertoezichtstelling per heden is toegewezen voor de duur van één jaar, kan de rechtbank dit ook bepalen. Gebleken is dat de GI en de Raad hiermee ook instemmen. De rechtbank zal aldus overeenkomstig beslissen en acht regievoering door de GI in het belang van de minderjarigen. Immers, onderzocht dient te worden welke contactregeling passend is, daarbij rekening houdend met ieders mogelijkheden en behoeften en de praktische uitvoerbaarheid daarvan. De rechtbank geeft de GI mee dat zij
in ieder gevaldienen te kijken naar de mogelijkheden van contact tussen de vrouw en de minderjarigen gedurende de schoolvakanties.
5.8
Wanneer de GI een passende contactregeling heeft vastgesteld of partijen daarover overeenstemming met elkaar hebben bereikt, kunnen zij bij de rechtbank een nieuw verzoek indienen om dezen contactregeling vast te leggen. Samen met partijen ziet de rechtbank geen reden om de zaak in de huidige stand van zaken aan te houden.
Proceskosten
5.9
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen compenseren, gelet op hun relatie tot elkaar en nu het geschil betrekking heeft op hun beider kinderen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.1
De rechtbank zal haar beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat deze beslissingen, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen uitgevoerd kunnen worden.
In de zaak met kenmerk C/02/418750 FA RK 24-529 (voorlopige voorziening):
5.11
Nu de rechtbank in de bodemprocedure beslist over het hoofdverblijf van de minderjarigen, heeft de man geen belang bij een beoordeling van zijn verzoek in het kader van een voorlopige voorziening. Zijn verzoek in die zaak zal dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
In de zaak met kenmerk C/02/414688 FA RK 23-4712 (bodemprocedure):
6.1
bepaalt dat de minderjarigen;
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2010,
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2012,
hun hoofdverblijf hebben bij de man;
6.2
bepaalt dat de vrouw en voormelde minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar
in ieder geval gedurende (een gedeelte van) de schoolvakanties, waarbij de omvang en frequentie van de contactregeling door en onder regie van de GI nader kan worden bepaald, een en ander met inachtneming van hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 5.7;
6.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5
wijst het meer of anders verzochte af;
In de zaak met kenmerk C/02/418750 FA RK 24-529 (voorlopige voorziening):
6.6
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024 door mr. Combee, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 23 augustus 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.