ECLI:NL:RBZWB:2024:5916

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/423601 / JE RK 24-1136
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen wegens ontwikkelingsbedreiging door slechte samenwerking tussen ouders

Op 13 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, mr. Combee, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig werd bedreigd door de slechte samenwerking tussen hun ouders. De moeder van de minderjarigen was recentelijk naar het buitenland verhuisd, wat leidde tot een gebrek aan fysiek contact tussen haar en de kinderen. De kinderrechter oordeelde dat de ouders onvoldoende in staat waren om samen te werken en dat dit negatieve gevolgen had voor de opvoeding van de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 augustus 2024 waren de ouders en hun advocaten aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de Gecertificeerde Instelling (GI). De kinderrechter concludeerde dat er meer zicht moest komen op de opvoedingsvaardigheden van beide ouders en dat de communicatie tussen hen verbeterd moest worden. De kinderrechter stelde de minderjarigen onder toezicht van de GI, met als doel de opvoedingssituatie te verbeteren en de communicatie tussen de ouders te bevorderen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ondertoezichtstelling onmiddellijk kon ingaan.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423601 / JE RK 24-1136
Datum uitspraak: 13 augustus 2024
beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Breda.
Over de minderjarigen:
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
feitelijk verblijvende in [land] ,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. Klootwijk te Breda.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
locatie Tilburg .

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 12 juni 2024, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de brief van de Raad van 30 juli 2024, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
1.2
Op 13 augustus 2024 heeft de kinderrechter de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- de advocaat van de vrouw;
- de man, bijgestaan door mr. P.F.M. Gulickx, als waarnemend advocaat voor mr. Klootwijk;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.3
Bij aanvang van de mondelinge behandeling merkt de advocaat van de vrouw op dat haar cliënte niet naar de rechtbank zal komen, omdat zij inmiddels in [land] woont. De kinderrechter besluit daarop de mondelinge behandeling voort te zetten bij afwezigheid van de vrouw. De overige aanwezigen maken hiertegen geen bezwaar
1.4
Gelet op de nauwe samenhang tussen dit verzoek van de Raad en de resterende verzoeken van partijen in de zaken met kenmerk C/02/418750 / FA RK 24-529 en C/02/414688 FA RK 23-4712 zijn de zaken gelijktijdig behandeld. In de zaken wordt bij separate beschikking beslist.
1.5
De minderjarigen zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’ op 12 augustus 2024. Hiervan heeft alleen [minderjarige 2] gebruik gemaakt. De kinderrechter heeft aanwezigen voorgehouden wat [minderjarige 2] heeft verteld en zij zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna: de minderjarigen) wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
De minderjarigen woonden op het moment van indiening van het verzoek bij de moeder. Inmiddels is de moeder naar [land] verhuisd en wonen de minderjarigen bij de vader.
2.3
Tussen de moeder en de minderjarigen is er geen fysiek contact.

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de Raad

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek voert de Raad, samengevat, het volgende aan.
De Raad concludeert in zijn onderzoek dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] veel last hebben van de slechte en zelfs ontbrekende samenwerking tussen de ouders. In de informatie die de Raad vooraf heeft ontvangen komt nog naar voren dat de ouders geen ruzie hadden en over zaken konden praten. In het raadsonderzoek blijkt dat de ouders al een paar jaar niet met elkaar praten en veel frustratie hebben naar elkaar. De ouders communiceren niet met elkaar, hebben geen afspraken gemaakt over de minderjarigen, liggen mijlenver uit elkaar over wat nodig is voor de minderjarigen en hebben geen vertrouwen in elkaar als opvoeder. De ouders proberen beide het goede te doen voor de minderjarigen, maar hebben hier allebei andere ideeën over. Er is hierdoor geen duidelijkheid voor de minderjarigen en de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lijken alle ruimte te krijgen om hun eigen gang te gaan.
Bij [minderjarige 1] zijn de zorgen die dit met zich meebrengt het grootst. Zij voert volledig haar eigen regie. Zij kiest voor de ouder waar zij op dat moment het meeste kan halen. Als het moeilijk wordt bij de vader, vertrekt zij naar de moeder. De moeder is niet altijd thuis, waardoor er op dat moment niemand met gezag is die voor haar zorgt. De ouders hebben hierdoor geen grip op haar. Daarnaast is [minderjarige 1] bijna een jaar niet naar school geweest. Na een conflict op school heeft zij er zelf voor gekozen om niet meer naar school te gaan. Inmiddels gaat [minderjarige 1] naar een nieuwe school.
[minderjarige 2] lijkt beter om te kunnen gaan met het visieverschil en samenwerkingsprobleem van de ouders. Hij kiest ervoor om praktisch volledig bij de vader te wonen. Hier haalt hij de duidelijkheid en structuur waar hij behoefte aan heeft.
De scholen van de minderjarigen hebben onlangs allebei een zorgmelding gedaan.
De Raad maakt zich ook zorgen over de opvoedingssituaties van beide ouders. De grootste zorg is dat, met name [minderjarige 1] , te weinig structuur en sturing krijgt, zoals hierboven omschreven. Niet alleen vanwege de slechte samenwerking tussen de ouders, maar ook omdat de moeder regelmatig in het buitenland is.
Daarnaast komt uit het onderzoek naar voren dat de moeder in staat lijkt om te zorgen voor structuur in huis en dat de kinderen haar gezag beter lijken te accepteren wanneer zij aanwezig is. Er komen wel zorgen naar voren of dat de moeder zich voldoende in kan leven in de kinderen en emotioneel gezien voldoende betrokken is. De moeder lijkt op belangrijke momenten in het leven van de kinderen niet aanwezig te zijn, bijvoorbeeld omdat ze in het buitenland is of omdat zij andere prioriteiten stelt.
Over de opvoedingsvaardigheden van de vader wordt gezien dat vader met name bij [minderjarige 1] wat minder zijn gezagspositie lijkt te kunnen innemen en hierdoor structuur en grenzen te stellen. De vader lijkt er wel altijd te zijn voor de minderjarigen. [minderjarige 2] ervaart bij hem ook voldoende genegenheid. De moeder maakt zich zorgen dat vader te veel druk op [minderjarige 2] legt met betrekking tot het voetballen. De vader en school vinden dit niet, zij zien dat [minderjarige 2] zelf de wens heeft om op hoog niveau te voetballen en de vader steunt en faciliteert hem hierin.
In reactie op de melding van de advocaat van de moeder dat zij naar [land] is verhuisd, meldt de Raad dat zij ervan op de hoogte is dat de minderjarigen inmiddels op het adres van de vader staan ingeschreven. Ook meldt de Raad over de recent toegenomen zorgen over [minderjarige 1] . Het is met haar de afgelopen weken zo slecht gegaan dat ambulante crisishulp is ingeschakeld. Zij worstelt met het gemis van haar moeder en heeft door een gebrekkige communicatie tussen de ouders te veel ruimte gekregen. Zij dreigde naar [land] te vertrekken en zich aan het gezag van de vader te onttrekken. De Raad verzoekt de kinderrechter om die reden uitdrukkelijk om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, nu de ondertoezichtstelling gelijk uitgevoerd moet kunnen worden. De Raad acht de nieuwe ontwikkelingen zeer complicerend. De Raad had gehoopt dat de moeder in Nederland zou blijven, zodat er eerst goede afspraken over de minderjarigen gemaakt zouden worden. Wanneer de ondertoezichtstelling wordt toegewezen, adviseert de Raad de GI om MST in te zetten en te werken aan de oudercommunicatie.

5.Het standpunt van belanghebbenden en informant

5.1
Namens de moeder is, samengevat, het volgende aangevoerd. De moeder staat achter een ondertoezichtstelling. Zij vindt dat de casus door de GI met voortvarendheid moet worden opgepakt. De moeder heeft de indruk dat [minderjarige 1] er in de thuissituatie bij de vader verloren bijloopt, nu hij en [minderjarige 2] elkaar helemaal in het voetbal hebben gevonden. Gedurende de ondertoezichtstelling moet de wens van [minderjarige 1] om bij de moeder in [land] te wonen nader te worden onderzocht. Daarnaast moet er aandacht zijn voor het vaststellen van een passende contactregeling. De moeder verzet zich niet tegen regievoering door de GI op dit punt.
5.2
Door en namens de vader is, samengevat, aangevoerd dat hij het eens is met een ondertoezichtstelling. De vader beaamt dat het met [minderjarige 1] niet goed gaat. Zij heeft moeite met de grenzen die haar gesteld worden. Verder heeft zij een omgekeerd dag- en nachtritme, heeft zij moeite met school en leert zij moeilijk. De vader vreest dat zij bij de start van het schooljaar niet naar school zal gaan. Het gevaar bestaat dat [minderjarige 1] gaat onderduiken bij een vriendin. Hulpverlening voor [minderjarige 1] is noodzakelijk. Hoewel het met [minderjarige 2] goed gaat, heeft hij wel last van de problemen rondom [minderjarige 1] . De ouders communiceren niet met elkaar. Dit moet tijdens de ondertoezichtstelling worden aangepakt. De vader vindt het belangrijk dat de moeder en de minderjarigen contact met elkaar hebben, maar de contactregeling moet wel praktisch uitvoerbaar zijn. Wanneer de ondertoezichtstelling wordt toegewezen, dient de GI regie te voeren ten aanzien van de contactregeling.
5.3
Namens de GI is, samengevat, het volgende naar voren gebracht. De GI staat achter het verzoek van de Raad. De GI acht het helpend als zij regie kunnen voeren over de contactregeling. Daarnaast wordt van belang geacht dat naar de behoefte van [minderjarige 1] wordt gekeken in het contact met haar moeder. De GI zegt toe deze zaak intern te zullen bespreken, zodat deze snel opgepakt kan worden.

6.De beoordeling

Wat zegt de wet?
6.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Wat vindt de kinderrechter?
6.2
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, met name op sociaal-emotioneel gebied. Zij hebben veel last van de slechte en zelfs ontbrekende samenwerking tussen de ouders, die niet met elkaar communiceren. Wat tevens tot een ontwikkelingsbedreiging leidt, is het recente vertrek van de moeder naar [land] en het ontbreken van fysiek contact tussen haar en de minderjarigen. Het is voor de minderjarigen onduidelijk wanneer zij de moeder, hun halfbroer en -zusje weer zien, terwijl zij daar wel behoefte aan hebben. Ten aanzien van de moeder werd daarnaast gezien dat zij praktisch en emotioneel niet altijd beschikbaar is voor de minderjarigen, hetgeen de kinderrechter bevestigd ziet in haar (plotselinge) verhuizing naar [land] en het ontbreken van fysiek contact, nu voor ruim twee maanden.
6.3
Daarnaast bestaan er met name over [minderjarige 1] grote zorgen. De kinderrechter neemt daarbij in aanmerking dat [minderjarige 1] zelfbepalend gedrag vertoont en zij een lange periode weinig structuur en sturing aangeboden kreeg. Zij ging een jaar lang niet naar school en ging van de ene naar de andere ouder wanneer haar dat paste. De kinderrechter acht het zorgelijk dat de ouders hun ouderrol en verantwoordelijkheid op dit gebied onvoldoende pakken en de verantwoordelijkheid bij de andere ouder leggen voor het ontstaan en behoud van deze situatie. Voor [minderjarige 1] is een moeilijke situatie ontstaan nu door het vertrek van de moeder het voor haar niet meer mogelijk is zich tussen de ouders te bewegen. Dat [minderjarige 1] voor de zomervakantie naar school is gegaan is positief te noemen. De kinderrechter hoopt dat beide ouders [minderjarige 1] kunnen blijven stimuleren en dat [minderjarige 1] het nieuwe schooljaar weer op school zal starten en dit zal volhouden.
6.4
Naar het oordeel van de kinderrechter is een ondertoezichtstelling is nodig, omdat er meer zicht moet komen op de opvoedingsvaardigheden van beide ouders en moet worden bezien in hoeverre zij aan kunnen sluiten bij de minderjarigen. Tevens dient de oudercommunicatie te worden verbeterd, dient er een contactregeling te worden vastgesteld, dient de wens van [minderjarige 1] ten aanzien van het wonen bij de moeder in [land] nader te worden onderzocht en moet hulpverlening rondom de problematiek van [minderjarige 1] worden ingezet, waaronder ook begrepen dat haar schoolgang dient te worden opgevolgd. Samen met de Raad ziet de kinderrechter een rol weggelegd voor MST, psycho-educatie en ouderschapsbemiddeling. Het is hierbij belangrijk dat de ouders in grote lijnen de regels op elkaar afstemmen. Een regiehouder als de GI is nodig om enerzijds ouders te gaan helpen om duidelijke kaders te stellen en anderzijds de benodigde hulpverlening in te gaan zetten alsook regie te voeren op de contactregeling tussen de moeder en de minderjarigen. De kinderrechter verwijst hiervoor kortheidshalve naar de gegeven beschikking in de zaken met kenmerk C/02/418750 / FA RK 24-529 en C/02/414688 FA RK 23-4712.
6.5
De kinderrechter beseft zich dat de verhuizing van de moeder naar [land] in de uitvoering van de ondertoezichtstelling een (praktische) belemmering kan vormen. De moeder zelf wordt verzocht hiermee flexibel om te gaan, hetgeen inhoudt dat zij bereikbaar is voor de GI, afspraken nakomt, openheid van zaken geeft rondom haar verhuizing en zich ten aanzien van ingezette hulpverlening meewerkend en betrokken opstelt.
6.6
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden. De kinderrechter acht de door de Raad verzochte duur passend, nu zij ziet dat er veel werk aan de winkel is en zij verwacht dat de ouders hiervoor de tijd nodig zullen hebben. Bij de mondelinge behandeling wordt namens de ouders bevestigd dat zij zich met een ondertoezichtstelling kunnen verenigen.
6.7
Als doelen waaraan tijdens de ondertoezichtstelling gewerkt moet worden, worden aangemerkt:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weten welke afspraken ouders over hen gemaakt hebben, zoals het contact met beide ouders;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben ouders die op een voldoende constructieve manier met elkaar communiceren en samenwerken, op hoofdlijnen op een lijn zitten in de opvoeding en die niet negatief over elkaar praten;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben ouders die zorgen voor een veilig opvoedingsklimaat, een waar de minderjarigen voldoende structuur, grenzen, genegenheid en aandacht krijgen;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen hun eigen visie kenbaar maken aan ouders.
Naar aanleiding van de mondelinge behandeling en in aanvulling op de door de Raad geformuleerde doelen worden door de kinderrechter eveneens als doelen aangemerkt:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren onbelast contact met de moeder, ook nu zij verhuisd is naar [land];
- [minderjarige 1] gaat naar school en wordt hierin door beide ouders gestimuleerd;
- De moeder heeft inzicht in wat haar verhuizing naar [land] met de minderjarigen doet.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.8
De kinderrechter zal de toewijzende beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen beroep wordt ingesteld.
6.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg , met ingang van 13 augustus 2024 tot 13 augustus 2025;
7.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024 door mr. Combee, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 23 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch