Op 4 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling (GI) die belast is met de zorg voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ouders van [minderjarige], de moeder en de vader, als belanghebbenden aangemerkt. De moeder woont bij [minderjarige], terwijl de vader niet op de mondelinge behandeling is verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op 21 april 2021 is ingegaan en sindsdien meerdere keren is verlengd. De GI heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aangegeven in te stemmen met de verlenging, maar heeft zij ook haar frustraties over de vader geuit. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de samenwerking tussen de ouders moeizaam verloopt, wat negatieve gevolgen heeft voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders nog niet in staat zijn om zelfstandig de zorg en opvoeding van [minderjarige] te regelen en dat de betrokkenheid van de GI en jeugdzorgwerker noodzakelijk blijft. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 21 oktober 2024, met de hoop dat de ouders in deze periode stappen zetten richting een betere samenwerking en een ouderschapsplan.