ECLI:NL:RBZWB:2024:5887

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
C/02419846 / JE RK 24-394
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 4 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling (GI) die belast is met de zorg voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ouders van [minderjarige], de moeder en de vader, als belanghebbenden aangemerkt. De moeder woont bij [minderjarige], terwijl de vader niet op de mondelinge behandeling is verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op 21 april 2021 is ingegaan en sindsdien meerdere keren is verlengd. De GI heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aangegeven in te stemmen met de verlenging, maar heeft zij ook haar frustraties over de vader geuit. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de samenwerking tussen de ouders moeizaam verloopt, wat negatieve gevolgen heeft voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders nog niet in staat zijn om zelfstandig de zorg en opvoeding van [minderjarige] te regelen en dat de betrokkenheid van de GI en jeugdzorgwerker noodzakelijk blijft. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 21 oktober 2024, met de hoop dat de ouders in deze periode stappen zetten richting een betere samenwerking en een ouderschapsplan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/419846 / JE RK 24-394
Datum uitspraak: 4 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Tilburg,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2018 in [plaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 21 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 28 februari 2024.
1.2
Op 4 april 2024 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De vader is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

2.De feiten

1.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
1.2
[minderjarige] woont bij de moeder.
1.3
[minderjarige] staat sinds 21 april 2021 onder toezicht van de GI. Deze maatregel is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 19 april 2023 tot 21 april 2024.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De GI heeft, onder verwijzing naar het verzoekschrift met bijlagen, aangevoerd dat de moeder in het afgelopen jaar positieve stappen heeft gezet in de opvoeding van [minderjarige] alsook in haar persoonlijke ontwikkeling. De moeder wordt gezien als een liefdevolle moeder die graag aan haar doelen wil werken. Sterk Huis heeft geadviseerd om een contigentwoning voor de moeder aan te vragen waar zij samen met [minderjarige] verder kan groeien en zich kan ontwikkelen met behulp van hulpverlening. De moeder staat open voor hulpverlening en is zeer gemotiveerd om haar opvoedvaardigheden verder te versterken. De samenwerking tussen de ouders verloopt zeer moeizaam. De ouders reageren vaak vanuit ‘oud zeer’ op elkaar. Het lukt de ouders niet om overeenstemming te bereiken over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken van [minderjarige] en hierin zoveel mogelijk afstemming met elkaar te bereiken. De moeder heeft meer verwachtingen bij de vader met betrekking tot de omgang met [minderjarige] . De vader geeft aan hieraan niet te kunnen voldoen. [minderjarige] heeft last van de verstoorde communicatie tussen de ouders en ervaart hiervan spanningen waarop hij reageert met onder andere opstandig gedrag en/of hyperactief gedrag. Ook ervaart [minderjarige] veel onduidelijkheid over de opvoedsituaties van de ouders, die (sterk) van elkaar verschillen. Daarbij wordt gezien dat [minderjarige] met opvallende gedragsverandering terugkeert na een weekeinde bij de vader. Onduidelijk is wat deze gedragsverandering veroorzaakt. Het lukt de ouders niet om hierover met elkaar in gesprek te gaan. Positief is wel dat beide ouders open staan voor hulpverlening hierin en observaties in hun woning. Belangrijk is dat de afspraken tussen de ouders met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedtaken van [minderjarige] in een ouderschapsplan worden vastgelegd, die bekrachtigd wordt. Ook wordt een mediationtraject nodig geacht zodat de ouders elkaar als ouders van [minderjarige] kunnen erkennen en de samenwerking zich richt op de beleving en belangen van [minderjarige] . Daarvoor zijn de ouders inmiddels aangemeld. De GI acht een voorzetting van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog nodig om de noodzakelijk geachte hulpverlening te waarborgen en om samen met de ouders tot een ouderschapsplan te komen. Komend half jaar wil de GI proberen toe te werken naar een overdacht van de hulpverlening naar het vrijwillig kader zodat de ondertoezichtstelling kan worden afgesloten.
4.2
Door de moeder is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij kan instemmen met het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De moeder wil echter benadrukken dat zij, anders dan de GI stelt in het verzoekschrift, niet vanuit ‘oud zeer’ op de vader reageert, maar vanuit frustraties die zij ervaart ten aanzien van de vader over het niet nakomen van afspraken en de beledigingen die de vader naar haar maakt. Van een evenredige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] is geen sprake. De moeder draagt geheel zorg voor [minderjarige] . [minderjarige] verblijft slechts eenmaal in de twee weken een weekend bij de vader. Daarnaast staat de vader niet open voor samenwerking en verleent hij tot op heden niet zijn medewerking aan het opstellen van een ouderschapsplan. De moeder wil graag dat zij en de vader tot een ouderschapsplan komen, waarin de zorg- en opvoedingstaken van [minderjarige] beter zijn verdeeld dan op dit moment het geval is. De moeder gaat hierover mogelijk een procedure bij de rechtbank starten.
4.3
Doordat de vader niet op de mondelinge behandeling is verschenen en hij de kinderrechter evenmin voorafgaand aan de mondelinge behandeling (schriftelijk) over zijn standpunt met betrekking tot het verzoek van de GI heeft bericht, is het standpunt van de vader onbekend. Volgens het verzoekschrift heeft de vader aan de GI wel laten weten dat hij akkoord is met een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .

5.De beoordeling

5.1
Op grond van artikel 1:260, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De kinderrechter stelt vast dat bij de laatste beschikking van 19 april 2023 is overwogen dat de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd is de kinderrechter gebleken dat deze positieve ontwikkeling zich in het afgelopen jaar heeft voortgezet. De moeder is verder gegroeid in de opvoeding van [minderjarige] en in haar persoonlijke ontwikkeling. Daarnaast stelt de kinderrechter vast dat de moeder in het afgelopen jaar is blijven meewerken aan de haar geboden hulpverlening. Op dit moment woont de moeder nog samen met [minderjarige] bij Sterk Huis, maar door Sterk Huis is geadviseerd om een contigentwoning voor de moeder aan te vragen.
De samenwerking en communicatie tussen de ouders verloopt lastig. Het lukt de ouders nog steeds niet om, zonder ondersteuning van de hulpverlening en de GI, samen de zorg en opvoeding van [minderjarige] vorm te geven en hierover in goed overleg afspraken met elkaar te maken. Dit heeft zijn weerslag op [minderjarige] , die spanningen ervaart van de moeizame samenwerkingsrelatie tussen de ouders. Ook heeft [minderjarige] last van de verschillen in de opvoedsituaties van de ouders, hetgeen voor hem onduidelijkheid geeft. De ouders zijn vooralsnog niet in staat om hierover afstemming met elkaar te bereiken. Het risico bestaat dat [minderjarige] hierdoor in een loyaliteitsconflict tussen de ouders raakt.
De kinderrechter acht de ouders op dit moment nog onvoldoende in staat om in een vrijwillig kader te werken aan een verbetering van de situatie. Betrokkenheid van een jeugdzorgwerker is nog nodig voor het voeren van regie ten aanzien van de hulpverlening alsook het realiseren van een ouderschapsplan tussen de ouders. Belangrijk is dat de ouders samen invulling kunnen gaan geven aan het ouderschap van [minderjarige] en wel op zo’n manier dat [minderjarige] met zijn beide ouders een onbelast en plezierig contact kan hebben, zonder hierin spanningen te ervaren. Daarbij spreekt de kinderrechter de hoop uit dat de ouders komende periode dusdanige stappen kunnen zetten dat toegewerkt kan worden naar een afsluiting van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
Op basis van het vorenstaande komt de kinderrechter tot het oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het BW. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van zes maanden.
Gelet op de aard van de maatregel zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 21 april 2024 tot 21 oktober 2024;
6.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024 door
mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 18 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.