4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
- 02-158148-23
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2022313726 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 262.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte namens [tankstation 1] d.d. 17 januari 2023 (pagina 244 t/m 246);
- de aangifte namens [tankstation 2] d.d. 27 december 2022 (pagina 249 t/m 251);
- de aangifte namens [tankstation 3] d.d. 20 januari 2023 (pagina 255 t/m 257);
- de aangifte namens [tankstation 4] d.d. 19 januari 2023 (pagina 260 t/m 261);
- de aangifte namens [tankstation 5] d.d. 20 januari 2023 (pagina 267 t/m 269);
- de aangifte namens [tankstation 6] d.d. 19 januari 2023 (pagina 271 t/m 273);
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie (pagina 25 t/m 35).
Feit 2
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de periode tussen 9 november 2022 en 11 november 2022 is ingebroken in de vakantiewoning van aangever [benadeelde 1] te Bruinisse. Daarbij zijn verschillende spullen uit de woning weggenomen. In de woning zijn een door de dader gebruikte koffiemok en een sigarettenpeuk aangetroffen, waarop DNA-sporen zijn gevonden die volgens het NFI afkomstig kunnen zijn van verdachte met een matchkans van kleiner dan één op één miljard. Op grond daarvan, en omdat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA in de woning, stelt de rechtbank vast dat verdachte in de woning is geweest.
Uit de (vakantie)woning van aangever [benadeelde 1] zijn onder meer twee fietsen weggenomen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat beide fietsen door [medeverdachte] en een man te koop zijn aangeboden bij Used Products en dat nadien door de verkopers is gecorrespondeerd met Used Products over die fietsen via e-mail. Deze e-mail is verstuurd door verdachte en [medeverdachte] . Hieruit leidt de rechtbank af dat beide verdachten betrokken zijn geweest bij de verkoop van de uit de vakantiewoning weggenomen fietsen.
In de vakantiewoning is een flinke ravage aangetroffen. Naast de gebruikte koffiemok en sigarettenpeuk zijn er in de woning onder andere een gebruikte tissue, lege verpakkingen van oploskoffie, een leeg flesje bier en een opengemaakte zak chips aangetroffen. Daarnaast was de badkamervloer nat, wat er naar het oordeel van de rechtbank op wijst dat er gebruik is gemaakt van de badkamer. De hiervoor genoemde omstandigheden wijzen op een (tijdelijk) verblijf in de vakantiewoning door de inbreker(s). Verder blijkt uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] dat zij continu samen waren sinds zij vanaf 16 oktober 2022 geen vaste woon- of verblijfplaats meer hadden. Dat gold dus ook voor de periode waarin de woninginbraak heeft plaatsgevonden. Verder betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat verdachte en [medeverdachte] in februari 2023 ook samen in een vakantiewoning in Bruinisse zijn binnengedrongen en daar enige tijd zijn gebleven. Illegaal verblijf in een leegstaande vakantiewoning was, ook volgens de verklaring van verdachte, een manier voor hen om (tijdelijk) onderdak te hebben. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte en [medeverdachte] samen in de vakantiewoning hebben verbleven.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er tussen verdachte en [medeverdachte] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij de inbraak in de vakantiewoning en het wegnemen van de spullen uit die woning, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van de inbraak en diefstal uit de vakantiewoning wettig en overtuigend bewezen.
Voor wat betreft de spullen die zijn gestolen gaat de rechtbank uit van de verklaring van aangever, nu deze op belangrijke onderdelen wordt ondersteund door verschillende andere bewijsmiddelen, te weten de verklaring van [aangever] over de bij hem aangeboden fietsen en het proces-verbaal van forensisch onderzoek waaruit blijkt dat een losse tv-kabel (zonder tv) in de vakantiewoning is aangetroffen.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting van de auto van [slachtoffer] . De constatering van een verbalisant dat de jas die verdachte droeg bij zijn aanhouding en bij het tanken zonder betalen een aantal dezelfde kenmerken heeft als de jas van de dader van de brandstichting en dat het postuur van beiden gelijk zou zijn, biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun voor de verklaring van aangever dat het verdachte was die de auto in brand heeft gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de genoemde kenmerken daartoe onvoldoende onderscheidend. Daardoor ontbreekt bij de rechtbank de overtuiging dat het verdachte moet zijn geweest die de auto van [slachtoffer] in brand heeft gestoken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
- 02-158147-23
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de betrokkenheid van verdachte bij de verduistering van spullen uit [hotel] , gelet op zijn verklaring dat de medeverdachte meestal zorg draagt voor het inpakken en hij er geen weet van had dat zij spullen had meegenomen. Deze verklaring komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023036101 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 86.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [benadeelde 2] van 9 februari 2023 (pagina 24 en 25);
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie (pagina 54 t/m 58).
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat het feit is gepleegd in de periode van 6 tot en met 9 februari 2023, nu uit het dossier volgt dat verdachte en de medeverdachte tot en met (de ochtend van) 6 februari 2023 bij [vakantiepark] verbleven en het feit dus niet eerder dan op die datum gepleegd kan zijn.
Feit 3
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de elektrische fiets die hij van [vakantiepark] heeft gehuurd na de overeengekomen huurperiode (die liep tot en met 6 februari 2023) heeft verduisterd, nu de desbetreffende fiets op 9 februari 2023 bij hem is aangetroffen.