ECLI:NL:RBZWB:2024:587

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
02/158147/23 + 02/158148/23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraak, verduistering en diefstal met vrijspraak voor brandstichting

Op 2 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1988 zonder vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder inbraak in vereniging, wederrechtelijk binnendringen in een (vakantie)woning, verduistering en zes diefstallen van benzine. De verdachte is vrijgesproken van brandstichting en verduistering. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 januari 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De tenlastelegging omvatte onder andere het tanken van benzine zonder te betalen bij zes tankstations en het inbreken in een woning te Bruinisse, waar verschillende goederen zijn weggenomen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder aangiftes en verklaringen van getuigen. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak en diefstal wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van DNA-sporen en bekennende verklaringen. Echter, voor de brandstichting kon onvoldoende bewijs worden geleverd, wat leidde tot vrijspraak.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder een tankstation en een particulier, voor de geleden schade door de gepleegde feiten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-158148-23; 02-158147-23 (ttz gev)
vonnis van de meervoudige kamer van 2 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
raadsman mr. E.W.B. van Twist, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 januari 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging in de zaak onder parketnummer 02-158147-23 is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02-158148-23
in de periode van 12 oktober 2022 tot en met 22 november 2022 bij zes tankstations benzine heeft getankt zonder te betalen;
in de periode van 9 november 2022 tot en met 16 november 2022 te Bruinisse samen met een ander heeft ingebroken en verschillende spullen heeft meegenomen, of dat hij samen met een ander gestolen spullen heeft verworven of voorhanden heeft gehad;
op 17 november 2022 brand heeft gesticht met gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel voor [slachtoffer] ;
02-158147-23
op 6 februari 2023 te Bruinisse samen met een ander spullen van [hotel] heeft verduisterd;
in de periode van 5 februari tot en met 9 februari 2023 te Bruinisse samen met een ander wederrechtelijk is binnengedrongen of heeft verbleven in een (vakantie)woning;
in de periode van 3 februari 2023 tot en met 6 februari 2023 te Bruinisse een fiets heeft verduisterd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-158148-23
De officier van justitie acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte. Bij feit 2 primair kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte heeft ingebroken in de woning en dat zij twee fietsen hebben gestolen, gelet op de aangifte, het aangetroffen DNA van verdachte in de woning en het proces-verbaal van bevindingen over de ravage in de woning, wat doet vermoeden dat er enige tijd in de woning is verbleven. Daarbij was sprake van medeplegen door verdachte en de medeverdachte, nu uit het dossier volgt dat zij altijd samen waren, dat zij kort ervoor samen in een andere woning verbleven en de omstandigheid dat de fietsen uit de woning door beide verdachten samen te koop zijn aangeboden bij Used Products. Feit 3 kan wettig en overtuigend bewezen worden als brandstichting met gevaar voor goederen, gelet op de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat door de brand schade aan de gevel en bloempotten is ontstaan. Dat verdachte hiervoor verantwoordelijk is volgt uit de herkenning door aangever en de overeenkomsten tussen de jas op de beelden van de brandstichting en de jas die verdachte aanhad bij zijn aanhoudingen bij het tanken zonder te betalen en het vergelijkbare postuur. Dat er door de brandstichting levensgevaar voor [slachtoffer] is ontstaan, kan niet worden bewezen.
02-158147-23
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 heeft (mede)gepleegd, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte en omdat er bij hem geen weggenomen spullen zijn aangetroffen. Verdachte moet daarom van feit 1 worden vrijgesproken. Feit 2 primair kan wettig en overtuigend worden bewezen, gelet op de aangifte en de verklaringen van de getuigen en de bekennende verklaringen van verdachte en de medeverdachte, maar slechts voor de periode van 7 tot en met 9 februari 2023. Feit 3 kan wettig en overtuigend worden bewezen, omdat de door verdachte gehuurde fiets na de huurperiode niet is ingeleverd en uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 34 blijkt dat de desbetreffende fiets bij verdachte is aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-158148-23
De verdediging voert geen verweer ten aanzien van feit 1. De rechtbank kan niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte. De verdediging bepleit vrijspraak van feit 3. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte de persoon op de beelden is. De jas van verdachte was van het uitzendbureau, waardoor het niet veelzeggend is dat de jas van de dader soortgelijk is aan de jas van verdachte. Het postuur van de dader stemt niet overeen met dat van verdachte en verdachte herkent iemand anders op de camerabeelden.
02-158147-23
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte en omdat er bij hem geen weggenomen goederen zijn aangetroffen. Verdachte moet daarom van feit 1 worden vrijgesproken. Feit 2 primair kan wettig en overtuigend worden bewezen, gelet op de bekennende verklaringen van verdachte en de medeverdachte, maar slechts voor de periode van 7 tot en met 9 februari 2023. De rechtbank kan niet tot een bewezenverklaring komen van feit 3, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
- 02-158148-23
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2022313726 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 262.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte namens [tankstation 1] d.d. 17 januari 2023 (pagina 244 t/m 246);
- de aangifte namens [tankstation 2] d.d. 27 december 2022 (pagina 249 t/m 251);
- de aangifte namens [tankstation 3] d.d. 20 januari 2023 (pagina 255 t/m 257);
- de aangifte namens [tankstation 4] d.d. 19 januari 2023 (pagina 260 t/m 261);
- de aangifte namens [tankstation 5] d.d. 20 januari 2023 (pagina 267 t/m 269);
- de aangifte namens [tankstation 6] d.d. 19 januari 2023 (pagina 271 t/m 273);
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie (pagina 25 t/m 35).
Feit 2
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de periode tussen 9 november 2022 en 11 november 2022 is ingebroken in de vakantiewoning van aangever [benadeelde 1] te Bruinisse. Daarbij zijn verschillende spullen uit de woning weggenomen. In de woning zijn een door de dader gebruikte koffiemok en een sigarettenpeuk aangetroffen, waarop DNA-sporen zijn gevonden die volgens het NFI afkomstig kunnen zijn van verdachte met een matchkans van kleiner dan één op één miljard. Op grond daarvan, en omdat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA in de woning, stelt de rechtbank vast dat verdachte in de woning is geweest.
Uit de (vakantie)woning van aangever [benadeelde 1] zijn onder meer twee fietsen weggenomen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat beide fietsen door [medeverdachte] en een man te koop zijn aangeboden bij Used Products en dat nadien door de verkopers is gecorrespondeerd met Used Products over die fietsen via e-mail. Deze e-mail is verstuurd door verdachte en [medeverdachte] . Hieruit leidt de rechtbank af dat beide verdachten betrokken zijn geweest bij de verkoop van de uit de vakantiewoning weggenomen fietsen.
In de vakantiewoning is een flinke ravage aangetroffen. Naast de gebruikte koffiemok en sigarettenpeuk zijn er in de woning onder andere een gebruikte tissue, lege verpakkingen van oploskoffie, een leeg flesje bier en een opengemaakte zak chips aangetroffen. Daarnaast was de badkamervloer nat, wat er naar het oordeel van de rechtbank op wijst dat er gebruik is gemaakt van de badkamer. De hiervoor genoemde omstandigheden wijzen op een (tijdelijk) verblijf in de vakantiewoning door de inbreker(s). Verder blijkt uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] dat zij continu samen waren sinds zij vanaf 16 oktober 2022 geen vaste woon- of verblijfplaats meer hadden. Dat gold dus ook voor de periode waarin de woninginbraak heeft plaatsgevonden. Verder betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat verdachte en [medeverdachte] in februari 2023 ook samen in een vakantiewoning in Bruinisse zijn binnengedrongen en daar enige tijd zijn gebleven. Illegaal verblijf in een leegstaande vakantiewoning was, ook volgens de verklaring van verdachte, een manier voor hen om (tijdelijk) onderdak te hebben. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte en [medeverdachte] samen in de vakantiewoning hebben verbleven.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er tussen verdachte en [medeverdachte] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij de inbraak in de vakantiewoning en het wegnemen van de spullen uit die woning, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van de inbraak en diefstal uit de vakantiewoning wettig en overtuigend bewezen.
Voor wat betreft de spullen die zijn gestolen gaat de rechtbank uit van de verklaring van aangever, nu deze op belangrijke onderdelen wordt ondersteund door verschillende andere bewijsmiddelen, te weten de verklaring van [aangever] over de bij hem aangeboden fietsen en het proces-verbaal van forensisch onderzoek waaruit blijkt dat een losse tv-kabel (zonder tv) in de vakantiewoning is aangetroffen.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting van de auto van [slachtoffer] . De constatering van een verbalisant dat de jas die verdachte droeg bij zijn aanhouding en bij het tanken zonder betalen een aantal dezelfde kenmerken heeft als de jas van de dader van de brandstichting en dat het postuur van beiden gelijk zou zijn, biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun voor de verklaring van aangever dat het verdachte was die de auto in brand heeft gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de genoemde kenmerken daartoe onvoldoende onderscheidend. Daardoor ontbreekt bij de rechtbank de overtuiging dat het verdachte moet zijn geweest die de auto van [slachtoffer] in brand heeft gestoken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
- 02-158147-23
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de betrokkenheid van verdachte bij de verduistering van spullen uit [hotel] , gelet op zijn verklaring dat de medeverdachte meestal zorg draagt voor het inpakken en hij er geen weet van had dat zij spullen had meegenomen. Deze verklaring komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023036101 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 86.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [benadeelde 2] van 9 februari 2023 (pagina 24 en 25);
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie (pagina 54 t/m 58).
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat het feit is gepleegd in de periode van 6 tot en met 9 februari 2023, nu uit het dossier volgt dat verdachte en de medeverdachte tot en met (de ochtend van) 6 februari 2023 bij [vakantiepark] verbleven en het feit dus niet eerder dan op die datum gepleegd kan zijn.
Feit 3
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de elektrische fiets die hij van [vakantiepark] heeft gehuurd na de overeengekomen huurperiode (die liep tot en met 6 februari 2023) heeft verduisterd, nu de desbetreffende fiets op 9 februari 2023 bij hem is aangetroffen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-158148-23
1
in
de periode van12 oktober 2022 tot en met 22 november 2022 te Numansdorp,
gemeente Hoeksche Waard en Klundert en Oosterland en Hellevoetsluis en Hoogvliet en Oud-Beijerland, een groot aantal liters benzine (
34,49liter enf 36,74 liter en 37,71 liter en 37,05 liter en 36,13 liter en 38,66 liter), die aan [tankstation 2] en [tankstation 4] en [tankstation 6] en [tankstation 1] en [tankstation 3] en [tankstation 5] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
in de periode van 9 november 2022 tot en met 16 november 2022 te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander, twee Gazelle fietsen en een boormachine en een televisie en een horloge en huissleutels en een Ralph Lauren jack en een WiFi camera, die aan [benadeelde 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
02-158147-23
2
Primair:
in de periode van
6februari 2023 tot en met 9 februari 2023 te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duivenland, tezamen en in vereniging met een ander in een woning aan de [adres] , in gebruik hij mevrouw [benadeelde 2] , wederrechtelijk is binnengedrongen;
3
in de periode van 3 februari 2023 tot en met 6 februari 2023 te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland, opzettelijk een (elektrische) fiets ( [framenummer] ),
toebehorende aan [vakantiepark] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als huurder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf van negen maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bij haar eis heeft zij rekening gehouden met de richtlijnen van het openbaar ministerie, het strafblad van verdachte en de omstandigheid dat het ontbreken van een vaste woon- en verblijfplaats en de wens van verdachte om het land te verlaten de uitvoering van een taakstraf ingewikkeld maken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit de oplegging van een taakstraf. Deze strafmodaliteit is het meest passend en het verblijf van verdachte in België staat de tenuitvoerlegging ervan niet in de weg. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is van toepassing.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een inbraak in een (vakantie)woning en illegaal verblijf in een (vakantie)woning. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan verduistering van een fiets en diefstal van benzine door zes keer te tanken zonder te betalen. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen materiële schade veroorzaakt, maar door de inbraak en het verblijf in de vakantiewoning ook een forse inbreuk gemaakt op de privacy van de slachtoffers en hun gevoel voor veiligheid. Verdachte en de mededader hebben een flinke ravage achtergelaten in de (vakantie)woningen waar zij binnen zijn geweest. Dat verdachte en de mededader de persoonlijke bezittingen van de slachtoffers hebben doorzocht en gebruikt, moet een nare ervaring zijn geweest die het privacygevoel van de slachtoffers nog verder heeft aangetast. Uit de verklaring van slachtoffer [benadeelde 1] volgt ook dat de woninginbraak bij zijn partner en hemzelf veel onrust en een gevoel van onveiligheid heeft veroorzaakt. Verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Ook dit neemt de rechtbank hem kwalijk.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij meermalen is veroordeeld voor strafbare feiten. Artikel 63 Sr is van toepassing.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Het dossier en het verhandelde ter zitting bieden ook geen aanknopingspunten voor het stellen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, waarmee herhaling van het plegen van strafbare feiten in de toekomst zou kunnen worden voorkomen. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS betrokken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partijen

[tankstation 1](
02-158148-23 – feit 1)
De benadeelde partij [tankstation 1] vordert een schadevergoeding van € 125,08 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 125,08, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2022 tot aan de dag der voldoening. Deze schade is niet betwist door de verdediging en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Gelet op het beperkte bedrag en de omstandigheid dat de benadeelde partij een bedrijf is met voldoende mogelijkheden om het toegewezen bedrag zelf bij verdachte te innen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[benadeelde 1](
02-158148-23 – feit 2)
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 3.661,00, bestaande uit € 2.061,00 aan materiële schade en € 1.600,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 500,00 billijk.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank daarom toewijsbaar tot een bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 november 2022 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Voor wat betreft de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging en omdat (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd, nu de benadeelde geen bewijzen van de schade heeft overgelegd. Gelet hierop is de schade alleen vast te stellen na een nadere onderbouwing of bewijslevering. Daarvoor is in deze procedure geen plaats. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[benadeelde 2](
02-158147-23 – feit 2)
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 2.250,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is niet door middel van stukken onderbouwd en de verdediging heeft de vordering gemotiveerd betwist. Daardoor roept de vordering vragen op. De rechtbank is niet in de gelegenheid geweest om deze vragen aan de benadeelde partij te stellen, aangezien zij niet is verschenen bij de zitting. De behandeling van de zaak kan hiervoor worden aangehouden, maar de rechtbank is van oordeel dat dat een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, gelet op het tijdsverloop en nu de vordering van de benadeelde partij slechts een beperkt onderdeel van de strafzaak uitmaakt. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 138, 310, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 van parketnummer 02-158148-23 ten laste gelegde feit en van het onder 1 van parketnummer 02-158147-23 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-158148-23
feit 1:Diefstal, meermalen gepleegd;
feit 2:Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
02-158147-23
feit 2:Het in de woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen;
feit 3:Verduistering;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[tankstation 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [tankstation 1] van € 125,08, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
[benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 500,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 november 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] (02-158148-23 – feit 2), € 500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 november 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 2]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 februari 2024.