ECLI:NL:RBZWB:2024:5856

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/415355 / FA RK 23-5034
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van zorgregeling voor minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 augustus 2024 een beschikking gegeven over de zorgregeling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders, [de moeder] en [de vader], zijn gescheiden en hebben gezamenlijk gezag over hun kinderen. De minderjarigen hebben via de Kinder- en Jongerenrechtswinkel hun onvrede geuit over de omgangsregeling met hun vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen, gezien hun leeftijd en de omstandigheden, ontvankelijk zijn in hun verzoek om een wijziging van de zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandelingen is gebleken dat de kinderen zich onder druk gezet voelen door de huidige regeling en dat er behoefte is aan ruimte om de relatie met hun vader te heroverwegen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de zorgregeling op te schorten, wat door de rechtbank is overgenomen. De ouders hebben ingestemd met deze opschorting, in de hoop dat de kinderen op termijn weer contact willen met hun vader. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de communicatie tussen de ouders wordt voortgezet om de mogelijkheid van contactherstel te bevorderen. De beschikking is openbaar uitgesproken en biedt de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/415355 / FA RK 23-5034
datum uitspraak: 14 augustus 2024
beschikking over de zorgregeling
op de vraag van
[minderjarige 1] ,hierna [minderjarige 1] , en
[minderjarige 2] ,hierna: [minderjarige 2] ,
beiden wonende te [woonadres 1] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonadres 1] ,
hierna te noemen de moeder,
[de vader] ,
wonende te [woonadres 2] ,
hierna te noemen de vader.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: - de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg (hierna: de Raad).

1.Het procesverloop

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- de op 19 oktober 2023 bij de rechtbank ingekomen brieven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
- de gesprekken met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op 15 november 2023;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 december 2023;
- het rapport en advies van de Raad d.d. 22 maart 2024, ingekomen bij de griffie op 26 maart 2024;
- de gesprekken met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op 10 juli 2024;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 juli 2024.
1.2.
De rechtbank heeft onder punt 4 een uitleg geschreven van haar beslissing voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van [datum 1] 2014 is in het huwelijk van de vader en de moeder de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking is ingeschreven in de daartoe bestemde openbare registers van de burgerlijke stand op [datum 2] 2014.
2.2.
Uit het huwelijk van de vader en de moeder zijn de navolgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [plaats] op [geboortedag 1] 2006;
- [minderjarige 2] , geboren te [plaats] op [geboortedag 2] 2011.
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
2.4.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.5.
Uit het van voornoemde echtscheidingsbeschikking van [datum 1] 2014 deel uitmakende ouderschapsplan volgt - voor zover hier van belang - dat er door ouders wordt gestreefd naar een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] één weekend per 14 dagen van vrijdagavond 18:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de vader verblijven.

3.De vraag van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de beoordeling

3.1.
De Kinder- en Jongerenrechtswinkel Rotterdam heeft met een begeleidend schrijven brieven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] doorgestuurd aan deze rechtbank waarin zij - kort gezegd - hun onvrede kenbaar maken over (het verloop van) de omgangsregeling tussen hen en de vader.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben zich (indirect) tot de kinderrechter gewend via de zogenaamde ‘informele rechtsingang’. Dat betekent dat zij de kinderrechter vragen om ambtshalve een beslissing te geven over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. Zij kunnen zo’n officieel verzoek niet zelfstandig indienen, omdat zij als minderjarigen geen formele eigen rechtsingang hebben. Ingevolge artikel 1:253a juncto artikel 1:377g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, indien haar blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven ter zake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. De rechtbank acht [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , gelet op het voorgaande, ontvankelijk in hun vraag.
3.3.
Op 15 november 2023 heeft er een (afzonderlijk) kindgesprek met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] plaatsgevonden. [minderjarige 2] heeft verklaard dat zij het liefst geen contact met haar vader wil en [minderjarige 1] wil geen vaste omgangsregeling.
3.4.
Op 21 december 2023 heeft de eerste mondelinge behandeling met de ouders en met de Raad plaatsgevonden. Tijdens deze mondelinge behandeling is met ouders besproken dat de Raad de Ouderschap in Overleg Interventie (OIO) zal inzetten waarbij ervaren raadsmedewerkers in de rol van gespreksleider een aantal bemiddelingsgesprekken voeren met ouders. De minderjarigen zullen daarbij ook worden gehoord. In afwachting van het resultaat van deze interventie heeft de rechtbank, in afstemming met ouders, een eventuele beslissing over de wijziging van de bestaande zorgregeling aangehouden.
3.5.
Uit het op 26 maart 2024 ingekomen rapport en advies van de Raad volgt dat er door de Raad eerst op 18 januari 2024 afzonderlijk is gesproken met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en vervolgens hebben er op 19 januari en 22 februari 2024 gezamenlijke gesprekken plaatsgevonden met beide ouders en hun partners. Ouders zijn daarbij overeengekomen dat zij tweewekelijks telefonisch contact met elkaar hebben over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit om de communicatie aangaande de kinderen weer op gang te krijgen. De Raad concludeert ten aanzien van de zorgregeling dat de kinderen op dit moment onvoldoende ruimte voelen voor contact met de vader. De Raad heeft bij de kinderen nog veel boosheid bemerkt ten aanzien van de vader. De Raad heeft hierover psycho-educatie gegeven. Het zou goed zijn wanneer [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun boosheid en het negatieve beeld dat zij van hun vader hebben wat kunnen bijstellen/nuanceren. Ondanks dat het de vader veel verdriet doet dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hem niet willen zien, heeft hij vanaf het eerste gesprek aangegeven dat hij niet wil dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden gedwongen tot contact met de vader. Deze visie deelt de Raad. De zorgregeling zoals deze nu nog vastligt, wordt door [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als druk ervaren.
3.6.
Onderling is afgesproken dat iedereen zich erin kan vinden als die zorgregeling, die ook al meer dan een jaar niet wordt uitgevoerd, wordt opgeschort. Het is de hoop van ouders en de Raad dat door op deze manier ruimte te geven aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zij weer een stap richting de vader kunnen zetten als zij daaraan toe zijn. Naar de mening van de Raad is de reeds opgestarte communicatie tussen ouders ook een belangrijke factor; [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen merken dat er weer een ‘brug’ is gevormd tussen ouders waarover zij kunnen bewegen als zij daar de ruimte voor voelen. De Raad vindt het met ouders van belang dat de zorgregeling zoals die nu vastligt wordt opgeschort. Wanneer [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wel contact willen met de vader, zullen zij hiertoe stappen ondernemen en de moeder zal hierin ondersteunend zijn.
3.7.
Beide ouders zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op het advies van de Raad. Door ouders is niet gereageerd. Mede om die reden heeft er op 11 juli 2024 een nadere mondelinge behandeling met beide ouders en de Raad plaatsgevonden. Ook zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nogmaals gehoord. Uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling volgt dat ouders het erover zijn dat het contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet worden opgeschort.
3.8.
De rechtbank zal gezien het hiervoor overwogene, waarbij alle betrokkenen op één lijn zitten, en het advies van de Raad, ambtshalve de onderstaande beslissing nemen over (het opschorten van) de zorgregeling. Daarbij merkt de rechtbank op dat aan mogelijk contactherstel tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te (blijven) worden gewerkt. Om die reden is het belangrijk is dat de vader (tweewekelijks) blijft bellen met de moeder over de kinderen.

4.Uitleg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2]

Jullie hebben de rechter in september 2023 ieder een brief gestuurd. In deze brieven staat samengevat dat jullie de afgesproken contactregeling met jullie vader willen veranderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op verzoek van de rechtbank eerst een onderzoek verricht en daarbij zijn zowel met jullie als met jullie ouders (en hun partners) gesprekken gevoerd. Tijdens die gesprekken hebben jullie ouders afgesproken dat de omgang tussen jullie en je vader voorlopig wordt stop gezet. Dit gaat de rechtbank ook beslissen. Verder hebben jullie ouders afgesproken dat ze tweewekelijks met elkaar bellen om over jullie te praten. De rechtbank hoopt met jullie ouders en de Raad dat jullie hierdoor de ruimte krijgen en jullie op termijn mogelijk terug contact met jullie vader willen.

5.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt onder wijziging van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van [datum 1] 2014 en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor onbepaalde tijd wordt opgeschort, met inachtneming van hetgeen hierover verder in rechtsoverweging 3.6. is overwogen.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024 door
mr. Dijkman, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van De Pooter, griffier.
Voor zover in deze beschikking één of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan tegen deze beschikking hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof:
a. namens de minderjarige door zijn wettelijk vertegenwoordiger of de bijzondere curator: binnen 3 maanden na de dag van de beschikking;
b. door de minderjarige zelf als zijn aanvraag ziet op de benoeming van een bijzondere curator: binnen 3 maanden na de dag van de beschikking;
c. door de anderen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden: binnen 3 maanden na de dag van de beschikking;
d. door andere belanghebbenden: binnen 3 maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op een andere manier bekend is geworden.
Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.