Op 2 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van inbraak in vereniging, wederrechtelijk binnendringen in een (vakantie)woning in vereniging en verduistering. De verdachte, geboren in 1994 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd vertegenwoordigd door haar raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe. De zitting vond plaats op 19 januari 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar haar gemachtigde wel. De officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, presenteerde de aanklacht en de verdediging gaf haar standpunt weer. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om te oordelen. De tenlastelegging werd gewijzigd en de rechtbank voegde de zaken onder de parketnummers 02-158150-23 en 02-158151-23 samen.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met een ander in de periode van 9 tot en met 16 november 2022 te Bruinisse had ingebroken in een vakantiewoning en daarbij verschillende goederen had weggenomen. Ook werd vastgesteld dat de verdachte op 6 februari 2023 samen met een ander spullen van een hotel had verduisterd. De rechtbank achtte de bewijsmiddelen, waaronder DNA-sporen en getuigenverklaringen, voldoende om de verdachte schuldig te verklaren voor de inbraak en verduistering. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten.
De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van voorarrest, en veroordeelde de verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen. De benadeelde partij [benadeelde 1] kreeg € 500,00 voor immateriële schade, terwijl de vordering van [benadeelde 2] niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, wat leidde tot de opgelegde straf.