ECLI:NL:RBZWB:2024:5839

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/406756 FA RK 23-902
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een huwelijk gesloten in Syrië en de gevolgen voor het gezag en de zorgregeling over minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in Syrië met elkaar gehuwd zijn. De vrouw, die de Syrische nationaliteit bezit, verzoekt om echtscheiding en om het eenhoofdig gezag over de minderjarigen, terwijl de man, met de Nederlandse nationaliteit, verzoekt om een contactregeling met de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk van partijen, dat in 2011 in Syrië is gesloten, rechtsgeldig is op basis van Syrisch recht, ondanks dat de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting minderjarig was. De rechtbank oordeelt dat de erkenning van het huwelijk in Nederland niet in strijd is met de openbare orde, omdat de vrouw inmiddels meerderjarig is en om erkenning heeft gevraagd.

De rechtbank heeft de vrouw ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot echtscheiding en heeft geoordeeld dat het huwelijk duurzaam ontwricht is. De man heeft zijn verzoeken om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren en om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem vast te stellen ingetrokken. De rechtbank heeft de vrouw het eenhoofdig gezag over de minderjarigen toegewezen, maar heeft de verdere behandeling van de verzoeken betreffende de zorgregeling aangehouden in afwachting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft ook een voorlopige regeling getroffen voor het contact tussen de man en de minderjarigen, waarbij dit onder begeleiding van gezamenlijke familieleden zal plaatsvinden. De rechtbank heeft de man als huurder van de echtelijke woning aangewezen en de verzoeken van de man om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/406756 FA RK 23-902
22 augustus 2024
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. F. Bouyaghjdane,
en
[de man],
wonende te [plaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A. El Aqde.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 23 februari 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 16 mei 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek;
- het op 13 juni 2023 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek tevens houdende aanvullend verzoek met bijlage;
- het op 7 juli 2023 ontvangen aangepaste verweerschrift op zelfstandig verzoek tevens houdende aanvullend verzoek met bijlage;
- het op 7 augustus 2023 ontvangen verweerschrift op aanvullend verzoek tevens houdende aanvullend zelfstandig verzoek;
- het op 6 december 2023 ontvangen verweerschrift op aanvullend zelfstandig verzoek;
- de F9-formulieren van mr. Bouyaghjdane van 13 juni 2023 (met bijlagen),
16 augustus 2023 en 9 november 2023;
- de e-mails van mr. Bouyaghjdane van 6 december 2023 en 26 juni 2024;
- het proces-verbaal van de 10-minuten zitting van 10 november 2023.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 17 juli 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. El Aqde, en mr. Epping (waarnemer van mr. Bouyaghjdane). De vrouw is via MS Teams aangesloten bij de behandeling (zonder naar eigen keuze zelf in beeld te zijn geweest). Ten behoeve van beide partijen zijn tevens tolken aanwezig geweest. Daarnaast was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad.
1.3. Na te noemen [minderjarige 1] is gelet op zijn leeftijd in staat gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door een brief te schrijven.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [datum] 2011 te [plaats 2] , met elkaar gehuwd;
- uit hun huwelijk zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren te [plaats 2] , op [geboortedag 1] 2012,
2. [minderjarige 2] , geboren te [plaats 2] , op [geboortedag 2] 2013,
3. [minderjarige 3] , geboren te [plaats 2] , op [geboortedag 3] 2015,
4. [minderjarige 4] , geboren te [plaats 1] op [geboortedag 4] 2018,
5. [minderjarige 5] , geboren te [plaats 1] op [geboortedag 5] 2020;
- zij hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan;
- de vrouw bezit de Syrische nationaliteit en de man bezit de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt, samengevat,
- echtscheiding;
- bepaling dat voortaan aan haar alleen het gezag over de minderjarigen toekomt;
- bepaling dat de minderjarigen hun hoofdverblijf zullen hebben bij haar;
- vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen.
3.2.
De man verzoekt nu, samengevat,
- vaststelling van een contactregeling tussen hem en de minderjarigen;
- vaststelling van een consultatie- en informatieverplichting van de vrouw;
- bepaling dat hij de huurder van de echtelijke woning zal zijn.
3.3.
De man heeft op de mondelinge behandeling zijn verzoeken om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar echtscheidingsverzoek en om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem vast te stellen ingetrokken. Deze verzoeken behoeven daarom niet meer te worden beoordeeld en zullen worden afgewezen.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, aangezien ten tijde van de indiening van het verzoek zich de gewone verblijfplaats van partijen in Nederland bevond.
4.2.
Voordat de rechtbank toekomt aan een beoordeling van het echtscheidingsverzoek, zal zij gelet op artikel 10:33 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moeten beoordelen of het tussen partijen gesloten huwelijk als rechtsgeldig in Nederland kan worden erkend. Uit artikel 10:31 lid 1 BW volgt dat het uitgangspunt hierbij is dat een buiten Nederland gesloten huwelijk in Nederland wordt erkend wanneer het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden.
4.3.
Door de vrouw is geen huwelijksakte overgelegd. Het huwelijk van partijen is opgenomen in de Basisregistratie Personen op basis van een op 4 mei 2017 door de vrouw afgelegde verklaring onder ede.
4.4.
Ter onderbouwing van het huwelijk hebben partijen op de mondelinge behandeling het volgende aangevoerd. Er is sprake van een traditioneel Islamitisch huwelijk. Het huwelijk is gesloten door een Sheik bij de familie van de vrouw thuis, in aanwezigheid van de families van beide partijen. Op het moment dat de mannen en de vrouwen apart zaten, en partijen dus ook niet bij elkaar in een ruimte zaten, is de huwelijksakte ondertekend door de vader van de vrouw en drie getuigen. De man heeft de huwelijksakte vervolgens bij de rechtbank ingediend en officieel laten registreren. Nadat hij de huwelijksakte bij de rechtbank had opgehaald is er in Syrië oorlog uitgebroken. De huwelijksakte is in het huis van partijen achtergebleven en dit huis is inmiddels in brand gestoken door ISIS. De vrouw was ten tijde van de huwelijkssluiting minderjarig (16 jaar oud), maar haar vader was haar huwelijksvoogd en heeft toestemming gegeven voor het huwelijk. Daarnaast heeft de rechter achteraf toestemming voor het huwelijk gegeven door het huwelijk te registreren.
4.5.
Uit de door de rechtbank geraadpleegde bronnen met betrekking tot de vereisten die naar Syrisch recht gelden voor de totstandkoming van een huwelijk komt de rechtbank tot het oordeel dat het huwelijk van partijen voldoet aan de Syrische huwelijksvereisten. De rechtbank neemt daarom aan dat tussen partijen naar Syrisch recht een rechtsgeldig huwelijk is gesloten.
4.6.
In artikel 10:32 aanhef en onder c BW is bepaald dat ongeacht artikel 10:31 BW aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning wordt onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde en in ieder geval indien een der echtgenoten op het tijdstip van de sluiting van dat huwelijk niet de leeftijd van 18 jaar had bereikt, tenzij de echtgenoten op het moment dat erkenning van het huwelijk gevraagd wordt beiden de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.
4.7.
Vast staat dat ten tijde van de huwelijkssluiting de man meerderjarig en de vrouw minderjarig was. De rechtbank is van oordeel dat de minderjarigheid van de vrouw niet aan erkenning van het huwelijk in Nederland in de weg staat, omdat de vrouw na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar om erkenning van het huwelijk heeft gevraagd. In de eerste plaats kan het afleggen van de verklaring onder ede over het huwelijk door de vrouw als een verzoek om erkenning worden beschouwd. Daarnaast beschouwt de rechtbank het echtscheidingsverzoek van de vrouw als een verzoek om erkenning. Daarmee is er sprake van de uitzonderingsgrond zoals genoemd in artikel 10:32 aanhef en onder c BW.
4.8.
Al het voorgaande in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat het huwelijk van partijen op grond van artikel 10:31 lid 1 BW in Nederland kan worden erkend.
4.9.
De rechtbank zal op het verzoek tot echtscheiding Nederlands recht toepassen op grond van artikel 10:56 lid 1 BW.
4.10.
De rechtbank acht de vrouw ontvankelijk in haar echtscheidingsverzoek. De door haar aangevoerde omstandigheden zijn van dien aard dat van haar redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat een door beide partijen opgesteld ouderschapsplan wordt overgelegd.
4.11.
De vrouw stelt ter onderbouwing van haar echtscheidingsverzoek dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. De man heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat hij liever geen echtscheiding wil en graag het gezin bij elkaar zou willen houden, maar dat hij zich erbij zal neerleggen als de vrouw de echtscheiding wil doorzetten. Aangezien de vrouw vervolgens uitdrukkelijk heeft verklaard te persisteren bij haar echtscheidingsverzoek, is de rechtbank van oordeel dat het huwelijk van partijen als duurzaam ontwricht moet worden aangemerkt. Het echtscheidingsverzoek van de vrouw zal daarom worden toegewezen.
Huurrecht echtelijke woning
4.12.
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
4.13.
Nu de vrouw heeft aangegeven in te stemmen met toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning aan de man, zal dit verzoek van de man worden toegewezen.
Gezag
4.14.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek tot toekenning van het eenhoofdig gezag aan de vrouw. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
4.15.
Voor de beoordeling van het verzoek van de vrouw om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen is van belang welke ouder op dit moment (mede) met het gezag over de minderjarigen is belast.
4.16.
Nu de twee jongste minderjarigen ( [minderjarige 4] en [minderjarige 5] ) in Nederland zijn geboren en partijen ten tijde van de geboorte van deze minderjarigen ook hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, moet naar Nederlands recht worden vastgesteld wie het gezag over hen uitoefent. Ingevolge artikel 1:251 lid 1 BW oefenen partijen gezamenlijk het gezag over deze minderjarigen uit, nu deze minderjarigen zijn geboren tijdens het huwelijk van partijen.
4.17.
Aangezien de drie oudste minderjarigen ( [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ) in Syrië zijn geboren en partijen ten tijde van de geboorte van deze minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Syrië hadden, wordt naar Syrisch recht bepaald wie het gezag over hen uitoefent. Conform de uitspraak van de rechtbank van 10 april 2020 (ECLI:NL:RBZWB:2020:2149; JPF 2020/98 met annotatie van [naam] ) overweegt de rechtbank dat volgens het Islamitische recht, dat in Syrië geldt, zowel de vader als de moeder van rechtswege gezag over hun minderjarige kinderen hebben. Tenzij de rechter anders beslist, loopt de gezagsverhouding na ontbinding van het huwelijk door. Nu niet gesteld of gebleken is dat er in Syrië andersluidende beslissingen zijn genomen over het gezamenlijk ouderlijk gezag, concludeert de rechtbank op basis van het Syrische recht dat partijen nog steeds gezamenlijk zijn belast met het gezag over de drie oudste minderjarigen. De volgende vraag die dient te worden beantwoord is of deze gezagsverhouding in Nederland wordt erkend. Uit artikel 16 lid 3 van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, Trb. 1997, 299, volgt dat de op grond van het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind – Syrisch recht in het onderhavige geval – bestaande ouderlijke verantwoordelijkheid blijft bestaan na verplaatsing van die gewone verblijfplaats naar een andere Staat. Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat beide partijen het gezag over de drie oudste minderjarigen hebben behouden nadat hun gewone verblijfplaats is verplaatst naar Nederland.
4.18.
De vrouw legt het volgende aan haar verzoek om het eenhoofdig gezag over de minderjarigen ten grondslag. Partijen communiceren niet met elkaar. De vrouw en haar begeleiders hebben meermalen getracht om met de man te communiceren, maar de man blijft agressief in zijn taal en weigert iedere vorm van medewerking. De vrouw ervaart tevens dat de man gezagsbeslissingen tegenwerkt. De man heeft bijvoorbeeld geen toestemming gegeven voor de inschrijving van één van de minderjarigen op de kinderopvang. De vrouw verzoekt de Raad om een onderzoek naar het gezag over de minderjarigen in te stellen.
4.19.
De man is van mening dat er onvoldoende argumenten zijn om het gezagsverzoek van de vrouw toe te wijzen en stelt in dit verband het volgende. Het feit dat partijen niet met elkaar communiceren maakt niet dat gezamenlijk gezag niet mogelijk is. Het gebrek aan communicatie is met name te wijten aan de vrouw. De vrouw wil, ondanks herhaaldelijk verzoek, niet met de man communiceren en verschuilt zich achter haar hulpverleners. De man heeft nooit misbruik gemaakt van zijn gezagsbevoegdheid. De vrouw heeft hem nooit om toestemming voor een gezagsbeslissing gevraagd en hij heeft nimmer toestemming geweigerd. De man is niet uit op een strijd met de vrouw. Hij wil graag de communicatie met de vrouw herstellen, eventueel onder leiding van professionals. Het is niet nodig dat de Raad een onderzoek naar het gezag over de minderjarigen uitvoert.
4.20.
De Raad heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het verrichten van een onderzoek naar de vraag of een wijziging van het gezag over de minderjarigen aangewezen is.
4.21.
De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen geven op het verzoek van de vrouw om eenhoofdig gezag over de minderjarigen te krijgen. De rechtbank verzoekt de Raad, locatie Rotterdam, daarom om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vraag:
- Bestaat er bij instandhouding van het gezamenlijk gezag van beide ouders een onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of is het anderszins in het belang van de minderjarigen te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
4.22.
In afwachting van de rapportage van de Raad zal de verdere behandeling van het verzoek van de vrouw betreffende het gezag over de minderjarigen worden aangehouden.
Hoofdverblijf
4.23.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
4.24.
De man heeft op de mondelinge behandeling verklaard ermee akkoord te zijn dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vrouw wordt vastgesteld. Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar zal daarom worden toegewezen, waarbij in aanmerking is genomen dat niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich daartegen verzet.
Zorgregeling
4.25.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op de verzoeken betreffende de zorgregeling. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
4.26.
De vrouw voert ten aanzien van haar omgangsverzoek het volgende aan. De vrouw en de minderjarigen zijn door de man mishandeld. Nadat de vrouw begin 2022 met de minderjarigen uit de echtelijke woning was gevlucht hebben partijen onder begeleiding van de medewerkers van het Blijf-van-mijn-lijfhuis afspraken gemaakt over begeleide omgang tussen de man en de minderjarigen. Nadat de vrouw en de minderjarigen door toedoen van de man naar een anonieme plek moesten verhuizen is het partijen niet meer gelukt om nieuwe omgangsafspraken te maken. De minderjarigen missen de man en de vrouw staat nog steeds open voor omgang tussen de man en de minderjarigen, maar deze omgang zal in eerste instantie onder begeleiding moeten plaatsvinden. De minderjarigen moeten het vertrouwen krijgen dat de man zijn afspraken nakomt en zij moeten zich weer veilig gaan voelen bij de man. De vrouw kan ermee instemmen dat de omgang wordt opgestart onder begeleiding van gezamenlijke familieleden van partijen, waarbij zij de behoeften en wensen van de minderjarigen ten aanzien van de omgang wil volgen.
4.27.
De man heeft in het kader van zijn omgangsverzoek aangegeven dat hij de minderjarigen sinds 25 oktober 2022 niet meer heeft gezien. Hij wil het contact met de minderjarigen zo spoedig mogelijk herstellen en staat ervoor open om de omgang in eerste instantie onder begeleiding van familieleden te laten plaatsvinden.
4.28.
De Raad heeft het volgende naar voren gebracht. De vrouw heeft een verslag van Veilig Thuis overgelegd, welke volgens haar dateert van begin 2022. In dit verslag concludeert Veilig Thuis op basis van gesprekken met de drie oudste minderjarigen ( [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ) dat die minderjarigen veelvuldig en langdurig huiselijk geweld en kindermishandeling hebben gezien en ondervonden in de vorm van fysiek en verbaal geweld vanuit de man. De Raad vraagt zich af in hoeverre de minderjarigen hiervan nog last ondervinden. Los daarvan is het belangrijk dat de man en de minderjarigen elkaar weer gaan zien. Het is daarom mooi dat beide partijen ermee kunnen instemmen om de omgang onder begeleiding van gezamenlijke familieleden op te starten en op te bouwen. De Raad is bereid om in het kader van zijn onderzoek te bezien welke zorgregeling het meest tegemoet komt aan de belangen van de minderjarigen.
4.29.
De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen nemen op de verzoeken van partijen ter zake de zorgregeling. De rechtbank verzoekt de Raad, locatie Rotterdam, daarom om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke zorgregeling door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Welke vorm van contact met de man komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
4.30.
Aangezien er al lange tijd geen contact tussen de man en de minderjarigen heeft
plaatsgevonden en de vrouw heeft aangegeven dat de minderjarigen de man missen, is de
rechtbank – samen met beide partijen en de Raad – van oordeel dat het onderzoek van de
Raad niet moet worden afgewacht, maar dat er zo snel mogelijk moet worden ingezet op
contactherstel. Partijen zijn in dit verband overeengekomen dat de omgang tussen de man en
de minderjarigen zal plaatsvinden onder begeleiding van gezamenlijke familieleden van
partijen, waarbij de behoeften en wensen van de minderjarigen zullen worden gevolgd. De
rechtbank benadrukt daarbij dat partijen er oog voor moeten hebben dat de minderjarigen ten
aanzien van het contact en de omgang met de man andere behoeften kunnen hebben gelet op
hun verschillende leeftijden. De rechtbank zal de tussen partijen overeengekomen
contactregeling vastleggen als voorlopige regeling.
4.31.
In afwachting van de rapportage van de Raad zal de verdere behandeling van de verzoeken aangaande de zorgregeling worden aangehouden.
Consultatie- en informatieverplichting
4.32.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een consulatie- en informatieverplichting. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
4.33.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de consultatie- en informatieverplichting van de vrouw. De rechtbank zal conform de overeenstemming van partijen beslissen, waarbij in aanmerking is genomen dat niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich hiertegen verzet.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 2011 te [plaats 2] , Syrië , met elkaar gehuwd;
5.2.
bepaalt dat de minderjarigen
1. [minderjarige 1] , geboren te [plaats 2] , Syrië , op [geboortedag 1] 2012,
2. [minderjarige 2] , geboren te [plaats 2] , Syrië , op [geboortedag 2] 2013,
3. [minderjarige 3] , geboren te [plaats 2] , Syrië , op [geboortedag 3] 2015,
4. [minderjarige 4] , geboren te [plaats 1] op [geboortedag 4] 2018,
5. [minderjarige 5] , geboren te [plaats 1] op [geboortedag 5] 2020,
hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en genoemde minderjarigen voorlopig, totdat partijen anders zijn overeengekomen of de rechtbank anders heeft beslist, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar onder begeleiding van gezamenlijke familieleden van partijen, waarbij de behoeften en wensen van de minderjarigen worden gevolgd;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw de man zal consulteren bij zich daarvoor lenende relevante gelegenheden omtrent genoemde minderjarigen;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw de man eenmaal per maand per e-mail zal informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot genoemde minderjarigen en met name met betrekking tot hun (sociale) ontwikkeling en gezondheid, eventuele hobby’s en de gang van zaken op school en, zolang er geen contact en/of omgang plaatsvindt, dat de vrouw de man eenmaal per maand drie recente en goedgelijkende foto’s van de minderjarigen zal verstrekken;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand de huurder zal zijn van de echtelijke woning, gelegen aan de Leeuwenhof 5, 4817 EN Breda;
wijst de verzoeken van de man om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar echtscheidingsverzoek en om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem vast te stellen af;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie
Rotterdam, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven
onder 4.21 en 4.29 vermelde vragenen daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen;
houdt de verdere behandeling van de verzoeken betreffende het gezag en de zorgregeling aan tot
4 maart 2025 pro forma, in afwachting van het rapport van de Raad;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Kraats, en, in tegenwoordigheid van
mr. De Wit, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.