ECLI:NL:RBZWB:2024:5835

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 24/5486 WOO
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake tijdige beslissing op aanvraag op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 augustus 2024, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. Eiser stelt dat het college niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 12 april 2024, zoals vereist door artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene eerst een ingebrekestelling moet indienen. Eiser heeft dit gedaan en het college heeft de beslistermijn verlengd en opgeschort, maar heeft uiteindelijk niet binnen de gestelde termijnen een besluit genomen. De rechtbank concludeert dat het college alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast moet het college het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoeden. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt het college op om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit bekend te maken. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5486 WOO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, college,
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 12 april 2024 als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen [1] .
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 12 april 2024. Het college moet binnen vier weken – te rekenen vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen – beslissen op de aanvraag [2] . Echter, artikel 4.4, tweede lid, van de Woo bepaalt dat het college de beslissing voor maximaal twee weken kan verdagen als de omvang of de gecompliceerdheid van de informatie een verlenging van de beslistermijn rechtvaardigt. Die verlenging moet dan wel voor afloop van de termijn schriftelijk gemotiveerd aan eiser worden medegedeeld. Daarnaast bepaalt artikel 4.4, derde lid, van de Woo dat de beslistermijn wordt opgeschort als het college eiser meedeelt dat het artikel 4:8 van de Awb toepast. In dat artikel is bepaald dat – als het bestuursorgaan een beslissing neemt waartegen een belanghebbende (die niet om de betreffende beslissing heeft verzocht) mogelijk bezwaar heeft – de betreffende belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld om een zienswijze in te dienen. De opschorting van de beslistermijn op grond van artikel 4.4, derde lid, van de Woo duurt tot en met de dag dat de zienswijze is ontvangen of tot het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn. Daarna bericht het college eiser zo spoedig mogelijk wanneer de beslissing wordt genomen.
3.1
Vervolgens past de rechtbank het wettelijk kader uit overweging 3 op basis van het dossier toe op deze zaak. In beginsel kon het college uiterlijk tot en met 10 mei 2024 beslissen op het ingediende verzoek. Het college heeft bij brief van 10 mei 2024 – en dus voor het verstrijken van de beslistermijn – de beslistermijn met twee weken verdaagd tot en met 24 mei 2024. Bij brief van 24 mei 2024 heeft het college de beslistermijn op grond van artikel 4.4, derde lid, van de Woo – voor het indienen van een zienswijze door eiser – opgeschort tot en met 9 juni 2024. Eiser heeft op 25 mei 2024 een zienswijze ingediend en het college heeft op 29 mei 2024 aangegeven dat er nog zaken uitgezocht moeten worden. Een termijn waarbinnen wordt besloten op de aanvraag is niet aangegeven. De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft het college op
10 juni 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
4. Omdat het college nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het college in het verweerschrift van 26 juli 2024 heeft aangegeven dat het verwacht om in de week van 19 augustus 2024 op de aanvraag te kunnen beslissen.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, het college de onder overweging 4 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder overweging 5 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7. Omdat het beroep gegrond is, moet college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 22 augustus 2024 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4.4 van de Woo.