In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 augustus 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de verleende exploitatievergunning aan vergunninghoudster beoordeeld. Eiseres, een erfgename van de voormalige exploitant van een coffeeshop, betwist de rechtmatigheid van de vergunning die door de burgemeester van Tilburg is verleend. De burgemeester had op 29 maart 2022 een exploitatievergunning verleend voor een periode van twee jaar, maar na bezwaar van eiseres werd dit besluit op 5 april 2023 gehandhaafd. Eiseres stelt dat de vergunning niet had mogen worden verleend, omdat zij als erfgename niet betrokken was bij de vergunninghoudster en zij zelf ook de wens heeft om de coffeeshop voort te zetten.
De rechtbank overweegt dat de burgemeester de aanvraag van vergunninghoudster terecht ontvankelijk heeft geacht en dat er geen weigeringsgronden van toepassing waren op het moment van het bestreden besluit. De rechtbank wijst erop dat de beoordeling ex tunc moet plaatsvinden, wat betekent dat alleen de feiten en omstandigheden op het moment van het besluit van de burgemeester in aanmerking genomen kunnen worden. Eiseres heeft niet aangetoond dat de vergunninghoudster niet rechtmatig gebruik kon maken van het pand, en de rechtbank concludeert dat de burgemeester de vergunning op juiste gronden heeft verleend.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt haar griffierecht niet terug, en de uitspraak is openbaar gemaakt. De rechtbank verwijst naar relevante wet- en regelgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene Plaatselijke Verordening Tilburg, die bepalend zijn voor de beoordeling van de vergunningaanvraag.