In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen, waarbij de eiser, [eiser] B.V., optreedt als bewindvoerder van de heer [rechthebbende 1], en de gedaagde, [gedaagde] B.V., als bewindvoerder van de heer [rechthebbende 2]. De zaak betreft een onrechtmatige daad die voortvloeit uit de verduistering van een auto door [rechthebbende 2]. De feiten van de zaak zijn als volgt: [rechthebbende 1] bood in het voorjaar van 2021 een Ford Ka te koop aan voor € 1.250,00. [rechthebbende 2] heeft de auto op 27 februari 2021 meegenomen voor een proefrit, maar heeft deze niet teruggebracht. [rechthebbende 1] deed op 16 maart 2021 aangifte van verduistering, waarna [rechthebbende 2] op 30 mei 2023 door de rechtbank onherroepelijk werd veroordeeld voor deze verduistering.
In de procedure vorderde [eiser] een verklaring voor recht dat [rechthebbende 2] onrechtmatig heeft gehandeld en dat [gedaagde] schadevergoeding verschuldigd is. De kantonrechter oordeelde dat [rechthebbende 2] inderdaad onrechtmatig heeft gehandeld en dat de schadevergoeding door [gedaagde] aan [eiser] verschuldigd is. De kantonrechter bepaalde de schadevergoeding op € 1.000,00, rekening houdend met de redelijke verkoopprijs van de auto, en veroordeelde [gedaagde] in de proceskosten van € 424,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M. van der Lende-Mulder Smit.