ECLI:NL:RBZWB:2024:5822

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
10743540 \ CV EXPL 23-3051
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Swaanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake onverschuldigde betalingen en energiekosten in huurgeschil

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf 1] B.V. en [naam], waarbij de kantonrechter zich heeft gebogen over onverschuldigde betalingen van servicekosten en energiekosten. De eiser in conventie, [bedrijf 1] B.V., heeft de gedaagde, [naam], aangeklaagd voor achterstallige huur en servicekosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [naam] onverschuldigde betalingen heeft verricht met betrekking tot de servicekosten, en heeft een bedrag van € 482,37 inclusief btw aan [naam] toegewezen. Tevens is er een geschil ontstaan over de energiekosten, waarbij de kantonrechter heeft geoordeeld dat [bedrijf 1] een bedrag van € 945,05 inclusief btw aan [naam] moet betalen. De kantonrechter heeft ook de proceskosten in reconventie en conventie vastgesteld, waarbij [naam] grotendeels in het ongelijk is gesteld. De rechter heeft de vordering van [naam] tot eisvermeerdering afgewezen, omdat dit zou leiden tot onredelijke vertraging van de procedure. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de proceskosten zijn toegewezen aan de partijen in overeenstemming met hun gelijk of ongelijk in de zaak.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10743540 \ CV EXPL 23-3051
Vonnis van 24 juli 2024
in de zaak van
[bedrijf 1] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [bedrijf 1] ,
gemachtigde: mr. F.F.J. Froger,
tegen
[naam] , H.O.D.N. [bedrijf 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [naam] ,
gemachtigde: mr. J. Smael.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 april 2024 met de daarin genoemde stukken;
- de akte van [bedrijf 1] van 23 mei 2024 met productie;
- de akte van [naam] van 23 mei 2024 met producties;
- de antwoordakte van [bedrijf 1] van 27 juni 2024 met producties;
- de antwoordakte, tevens houdende vermeerdering van eis van [naam] van 27 juni 2024 met productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in reconventie
servicekosten
2.1.
De kantonrechter heeft [naam] bij tussenvonnis van 24 april 2024 in de gelegenheid gesteld om zich bij akte nader uit te laten over de servicekosten die hij naar eigen zeggen onverschuldigd heeft betaald. [naam] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en [bedrijf 1] heeft daarop vervolgens gereageerd. Hierover wordt het volgende overwogen.
2.2.
In rechtsoverweging 4.33 van het tussenvonnis van 24 april 2024 heeft de kantonrechter reeds vastgesteld dat partijen op 8 september 2017 een vaste vergoeding voor servicekosten zijn overeengekomen van € 103,90 exclusief btw per maand. Die vaste vergoeding is [naam] maandelijks aan [bedrijf 1] verschuldigd, ongeacht de werkzaamheden die [bedrijf 1] daadwerkelijk heeft uitgevoerd of heeft laten uitvoeren. [naam] heeft bij akte een betalingsoverzicht overgelegd waaruit blijkt dat de maandelijkse vergoeding gedurende de looptijd van de huurovereenkomst meermaals is verhoogd. Dat partijen een dergelijke verhoging of indexatie zijn overeengekomen, is niet gesteld of gebleken. [naam] heeft die verhogingen dus onverschuldigd betaald.
2.3.
De stelling van [naam] dat het onverschuldigd betaalde bedrag neerkomt op € 527,04 inclusief btw, klopt echter niet. [naam] heeft op zijn betalingsoverzicht vermeld dat hij over de maanden mei en juni 2023 servicekosten heeft betaald, maar dit is niet het geval. [naam] heeft geen huur betaald over die maanden en dus ook geen servicekosten (zie rechtsoverweging 4.1 van het tussenvonnis van 24 april 2024). Dit maakt dat [bedrijf 1] hooguit een bedrag van € 482,37 inclusief btw aan [naam] hoeft terug te betalen.
2.4.
[bedrijf 1] heeft tegen de vordering van [naam] verder nog aangevoerd dat [naam] bovenop de vaste vergoeding voor servicekosten een bedrag aan administratiekosten moet betalen. Dit blijkt echter niet uit de overgelegde stukken. Wel merkt de kantonrechter op dat de vaste vergoeding voor servicekosten van € 103,90 exclusief btw hoger is dan de optelsom van alle kostenposten waarmee [naam] akkoord is gegaan (zie rechtsoverweging 4.32 van het tussenvonnis van 24 april 2024). Partijen hebben daar geen verklaring voor gegeven. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat de administratiekosten waar [bedrijf 1] naar verwijst al in de maandelijkse vaste vergoeding van € 103,90 exclusief btw zijn opgenomen. [naam] is daarvoor dus niets meer aan [bedrijf 1] verschuldigd.
2.5.
De conclusie is dat een bedrag van € 482,37 inclusief btw aan [naam] zal worden toegewezen.
energiekosten
2.6.
Bij tussenvonnis van 24 april 2024 heeft de kantonrechter [bedrijf 1] bevolen om bij akte de bescheiden te overleggen die zien op de tussenmeterstanden, desgewenst voorzien van een korte toelichting. [bedrijf 1] heeft daarop een foto overgelegd van de tussenmeterstand op 12 december 2023. [naam] heeft op de akte van [bedrijf 1] gereageerd. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
2.7.
De kantonrechter stelt als zijnde onweersproken vast dat de beginstand van de tussenmeter 0 kWh bedroeg. Op 12 december 2023 bedroeg de tussenmeterstand 3.461 kWh, zo blijkt uit de overgelegde foto. Dit is dus het verbruik van [bedrijf 1] in haar deel van het pand over de periode tussen 1 juli 2018 en 12 december 2023. De huurovereenkomst met [naam] duurde echter minder lang dan dat. Volgens [bedrijf 1] komt haar verbruik gedurende de looptijd van de huurovereenkomst omgerekend neer op 3.179 kWh. Uitgaande van de door [naam] overgelegde energienota’s, zouden de door [bedrijf 1] te betalen energiekosten daarom maximaal € 945,05 inclusief btw bedragen. [naam] is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe aan dat hij het gehuurde al op 28 april 2023 heeft verlaten, dat de meterstand op de hoofdmeter toen 73.288 kWh bedroeg en dat hij sindsdien geen elektriciteit meer heeft verbruikt. Dit betekent dat het overige verbruik via de hoofdmeter óók voor rekening van [bedrijf 1] komt. Verder voert [naam] aan dat de warmtepomp is aangesloten op de hoofdmeter. Deze verwarmt en koelt alle ruimtes in het pand. Dit geldt dus ook voor de ruimtes die [naam] niet huurde en die [bedrijf 1] zelf gebruikte. Omdat een warmtepomp veel elektriciteit verbruikt, geeft dit volgens [naam] een vertekend beeld van zijn totale verbruik. Hij is van mening dat [bedrijf 1] de verbruikskosten van de warmtepomp inzichtelijk had moeten maken, nu [naam] daar niet over kan beschikken. Onder deze omstandigheden heeft [naam] de verhouding tussen zijn eigen verbruik en het verbruik van [bedrijf 1] daarom ingeschat op 70/30.
2.8.
Anders dan [naam] aanvoert, ligt het niet op de weg van [bedrijf 1] om de verbruikskosten van de warmtepomp inzichtelijk te maken. [naam] vindt dat [bedrijf 1] hem een vergoeding verschuldigd is voor de energie die zij heeft verbruikt. Hij draagt de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van die vordering. [bedrijf 1] heeft door middel van de door haar overgelegde foto van de tussenmeterstand voldoende gemotiveerd betwist dat haar aandeel in het totale energieverbruik 30% bedraagt. Een nadere onderbouwing van dat standpunt door [naam] ontbreekt. Het daadwerkelijke aandeel van [bedrijf 1] in het verbruik blijft onduidelijk. De stellingen van partijen bieden geen andere, concrete aanknopingspunten voor de vaststelling daarvan. De kantonrechter zoekt daarom aansluiting bij de berekening die [bedrijf 1] heeft gemaakt. Er zal een bedrag van € 945,05 inclusief btw worden toegewezen.
eisvermeerdering
2.9.
De antwoordakte van [naam] van 27 juni 2024 bevat ook een vermeerdering van zijn eis met een bedrag van € 273,97. Dit bedrag ziet op het energieverbruik dat Enexis over de periode van 2 mei tot en met 8 juni 2023 nog in rekening heeft gebracht voor de [adres] . Uit het bij de antwoordakte gevoegde stuk blijkt dat de factuur van Enexis dateert van 27 september 2023. [naam] heeft niet toegelicht waarom hij deze factuur niet eerder in het geding heeft gebracht. Gezien het stadium waarin deze procedure zich bevindt, zou het toelaten van de eisvermeerdering naar het oordeel van de kantonrechter tot een onredelijke vertraging van de procedure leiden. De eisvermeerdering wordt daarom ambtshalve geweigerd op grond van artikel 130 lid 1 Rv.
proceskosten
2.10.
[naam] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in reconventie betalen. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zal voor de proceshandelingen in reconventie steeds de helft van de punten aan salaris gemachtigde worden toegekend. De proceskosten van [bedrijf 1] in reconventie worden begroot op € 357,00 (1,5 punt à € 238,00) aan salaris gemachtigde.
en voorts in conventie
2.11.
Gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 2.2 is overwogen, oordeelt de kantonrechter, in afwijking van rechtsoverwegingen 4.1, 4.2, 4.22 en 4.23 van het tussenvonnis van 24 april 2024, dat [naam] de verhoging van de servicekosten niet verschuldigd is over de maanden mei, juni en juli 2023. Per maand zal een bedrag van € 3.781,59 aan huur inclusief btw en servicekosten aan [bedrijf 1] worden toegewezen.
2.12.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten is (eveneens) toewijsbaar.
2.13.
[naam] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in conventie betalen. De proceskosten van [bedrijf 1] in conventie worden vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding € 107,32
- griffierecht € 618,00
- salaris gemachtigde € 812,00 (2,00 punten à € 406,00)
- nakosten
€ 135,00(maximaal tarief)
- totaal € 1.672,32
De termijn waarbinnen deze kosten dienen te zijn betaald wordt gesteld op de gebruikelijke termijn van 14 dagen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
veroordeelt [naam] om binnen vijf dagen na de betekening van dit vonnis aan [bedrijf 1] te betalen:
  • de achterstallige huur inclusief btw en servicekosten over de maanden mei en juni 2023 en de gemeentelijke belastingen van in totaal € 10.112,28;
  • de contractuele boete van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
  • de herstelkosten en de vergoeding op grond van artikel 22.10 van de algemene bepalingen, na aftrek van de bankgarantie, van in totaal € 1.773,97, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • de buitengerechtelijke incassokosten van € 846,83, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • de beslagkosten van € 1.750,50;
3.2.
veroordeelt [naam] in de proceskosten van € 1.672,32, te betalen binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Als [naam] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis is betekend, dan moet [naam] ook de kosten van betekening betalen;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.5.
veroordeelt [bedrijf 1] om aan [naam] te betalen:
  • de onverschuldigd betaalde servicekosten van € 482,37 inclusief btw;
  • de (voorgeschoten) energiekosten van € 945,05 inclusief btw;
  • een vergoeding voor weggenomen gasflessen van € 134,97;
3.6.
veroordeelt [naam] in de proceskosten van € 357,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [naam] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [naam] ook de kosten van betekening betalen;
3.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Swaanen en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.