ECLI:NL:RBZWB:2024:5812

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/414693 / FA RK 23-4716
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling voor minderjarige met ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling met betrekking tot een minderjarige, geboren in 2021. De man, die de minderjarige heeft erkend, verzoekt om gezamenlijk gezag met de vrouw, die het eenhoofdig gezag uitoefent. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om afwijzing. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders bestaat, wat het gezamenlijk gezag in gevaar zou kunnen brengen. De rechtbank wijst het verzoek van de man af, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders.

Daarnaast heeft de man verzocht om een omgangsregeling, maar ook dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de huidige omgangsregeling, die onder begeleiding plaatsvindt, in het belang van de minderjarige is. De rechtbank legt een minimum omgangsregeling vast van twee uur per week, waarbij de regie over eventuele wijzigingen in handen van de gecertificeerde instelling (GI) ligt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de regeling direct in werking kan treden, ongeacht een eventueel hoger beroep. De uitspraak is gedaan door mr. Dijkman, in aanwezigheid van griffier mr. De Haas.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
Zaaknummer: C/02/414693 / FA RK 23-4716
Datum uitspraak: 14 augustus 2024
Beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat: mr. W. Tiggelaar te Middelburg,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [plaats 2] ,
advocaat: mr. S.J. Nijssen te Goes,
betreffende de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021.
Als belanghebbende (omgangsregeling) en informant (gezag) in de onderhavige zaak wordt aangemerkt:
-
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek van 5 oktober 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 6 oktober 2023;
- de aanvullende informatie van de GI van 28 mei 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 29 mei 2024.
1.2
De zaak is mondeling en met gesloten deuren behandeld op 27 juni 2024, gezamenlijk met de behandeling van het verzoek van de man tot het vaststellen van gezamenlijk gezag over het zusje van [minderjarige] , [naam] , alsmede het vaststellen van een zorg- c.q. omgangsregeling betreffende [naam] (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/409608 / FA RK 23-2293) en de behandeling van de restantverzoeken van de GI tot verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige] en [naam] (bij de rechtbank bekend onder de zaaknummers C/02/417682 / JE RK 24-9 en C/02/417683 / JE RK 24-10). Op het verzoek van de man ten aanzien van [naam] alsmede de verzoeken van de GI wordt middels afzonderlijke beschikkingen beslist.
1.3
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad en een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
De vrouw oefent van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
2.4
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 24 maart 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is voor het laatst verlengd tot 4 november 2024.
2.5
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 3 januari 2024 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 3 januari 2024 en tot 17 januari 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.6
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 11 januari 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd, met ingang van 17 januari 2024 en tot 17 juli 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.7
Bij beschikking van de rechtbank van 20 februari 2024 is het provisionele verzoek van de man met betrekking tot het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling tussen de man en de [minderjarige] afgewezen.
2.8
[minderjarige] verblijft op grond van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Te bepalen dat er een contact- c.q. zorgregeling wordt vastgesteld tussen de man en de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021;
II. Te bepalen dat de man voortaan gezamenlijk met de vrouw het gezag uitoefent over de voornoemde minderjarige.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Gezag
4.1
Op grond van artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nooit het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder hier niet mee instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of,
wanneer afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen die van belang zijn voor hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen of tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen.
4.3
De man wenst met de vrouw het gezamenlijk gezag over de [minderjarige] uit te oefenen. Dat is het wettelijk uitgangspunt. De man betwist niet dat de verstandhouding en communicatie tussen hem en de vrouw ernstig zijn verstoord. De man is kortgeleden weer in contact gekomen met de vrouw en sindsdien is het ontzettend misgegaan tussen partijen en heeft de man een heftige terugval gehad. Deze terugval was echter van korte duur en het contact tussen partijen is inmiddels weer verbroken. Voorafgaand aan de terugval is het bovendien lange tijd goed gegaan met de man en in het contact met [minderjarige] . Nu de GI in het kader van de ondertoezichtstelling bij partijen en [minderjarige] is betrokken, is er volgens de man geen sprake van een risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen haar ouders. De man is dan ook van mening dat partijen het gezag over [minderjarige] gewoon samen kunnen uitoefenen. Hulpverlening kan hen daarbij ondersteunen. Daarnaast vindt de man het belangrijk dat hij juridisch in dezelfde positie als de vrouw komt te staan gelet op de ondertoezichtstelling. In het geval de rechtbank het op dit moment te vroeg vindt om de man mede met het gezag over [minderjarige] te belasten, verzoekt de man de beslissing op dit verzoek aan te houden.
4.4
Door en namens de vrouw wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de man. De onderlinge verstandhouding en communicatie tussen partijen is volgens de vrouw ontzettend slecht. Partijen zijn kortgeleden weer met elkaar in contact gekomen en dat heeft er toe geleid dat de man door de politie werd aangehouden en de vrouw in een psychiatrisch ziekenhuis moest worden opgenomen. Er is aldus geen basis om het gezag over [minderjarige] gezamenlijk uit te oefenen. Het verzoek van de man dient evenmin te worden aangehouden, omdat het in het belang van [minderjarige] is dat daar nu duidelijkheid over gaat ontstaan.
4.5
De rechtbank overweegt als volgt.
4.5.1
De rechtbank stelt vast dat er tussen partijen sprake is van veel voorgeschiedenis. Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling blijkt dat het ook kortgeleden, nadat partijen weer met elkaar in contact zijn gekomen, opnieuw ontzettend is misgegaan tussen hen en daardoor ook voor de [minderjarige] . Beide partijen hebben een heftige terugval gehad in oude gedragspatronen, inclusief middelengebruik, grensoverschrijdend gedrag, misbruik, mishandeling en het hervatten van de relatie en het geweld tussen hen. Dit heeft niet alleen voor partijen, maar ook voor hun omgeving en met name de [minderjarige] zeer onveilige situaties tot gevolg gehad.
4.5.2
De rechtbank is gelet op het voorgaande met de Raad en de GI van oordeel dat partijen thans vanwege hun ernstig verstoorde verstandhouding en communicatie niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat er een groot risico bestaat dat [minderjarige] klem en verloren zal raken tussen hen. Gelet op de ernstige problematiek tussen partijen is evenmin te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de inzet van hulpverlening in het gedwongen kader tot op heden niet tot een (betrouwbare en consistente) verbetering in de situatie van partijen heeft geleid. In plaats daarvan is het de afgelopen tijd bij zowel de man als de vrouw ontzettend misgegaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om nu een eindbeschikking te wijzen en op die manier rust te creëren. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man betreffende het gezag niet aanhouden, maar afwijzen.
Omgangsregeling
4.6
Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van het tweede lid van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge het derde lid van voornoemd artikel slechts indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of;
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of;
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of;
d. indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.7
Tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2024 is gebleken dat, zoals hierboven reeds naar voren is gekomen, het de afgelopen periode ontzettend is misgegaan in de situatie van partijen. Zowel de man als de vrouw hebben een zeer heftige terugval gehad, hetgeen werd veroorzaakt dan wel versterkt doordat zij weer met elkaar in contact zijn gekomen. Als gevolg van de terugval van de man zijn de contactmomenten tussen de man en [minderjarige] een tijdlang niet goed verlopen. De man kwam geregeld niet opdagen, kwam te laat of vertrok eerder dan de afgesproken eindtijd. [minderjarige] heeft hier erg veel last van gehad en dat vindt de rechtbank een zeer verdrietige en schrijnende situatie. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat hij veel spijt heeft van het verloop van de afgelopen tijd. Hij heeft zich inmiddels herpakt en de omgang met [minderjarige] op positieve wijze hervat. De man begrijpt dat hij zich de komende tijd zal moeten bewijzen en verzoekt daarom om het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling aan te houden.
4.8
De vrouw stelt dat het verzoek van de man niet moet worden aangehouden, maar moet worden afgewezen. Beide partijen hebben de afgelopen tijd laten zien dat het echt niet goed is gegaan met en tussen hen. Het is daarom aan de GI om de komende tijd te bepalen hoe de omgang moet worden vormgegeven.
4.9
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat er op dit moment twee uur per week begeleide omgang tussen de man en [minderjarige] plaatsvindt op het kantoor van [hulpverlening] in [plaats 3] . Dat is op dit moment de maximaal haalbare regeling. De komende tijd zal worden bekeken of het de man lukt om deze regeling naar behoren na te (blijven) komen.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt.
4.10.1
De rechtbank acht het gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, in het belang van de [minderjarige] om de huidige omgangsregeling vast te leggen in de vorm van een minimumregeling, en de regie over een mogelijke wijziging bij de GI neer te leggen. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij contact kan onderhouden met haar beide ouders, en dus ook met haar vader, mits dit contact veilig, verantwoord en betrouwbaar verloopt, en dat [minderjarige] de gelegenheid moet hebben om op basis van eigen ervaringen een beeld van haar vader te ontwikkelen. Gelet op de recente, heftige terugval van de man en de ontwikkelingen sindsdien acht de rechtbank de thans lopende regeling op dit moment het meest wenselijk. Derhalve zal de rechtbank bepalen dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende twee uur per week onder begeleiding en op het kantoor van [hulpverlening] in [plaats 3] , ofwel onder begeleiding van een soortgelijke organisatie op neutraal terrein in de buurt van [minderjarige] . De rechtbank zal voorts bepalen dat de regie met betrekking tot een eventuele wijziging van de omgangsregeling in handen van de GI ligt. Daarbij wijst de rechtbank de GI met betrekking tot de omgangsregeling op de mogelijkheid van het gebruik van artikel 1:265g BW in het geval naar de mening van de GI de hierboven bepaalde regeling moet worden gewijzigd en hierover met (één van) beide ouders geen overeenstemming is te bereiken.
4.11
De rechtbank zal de beslissing met betrekking tot de omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot een omgangsregeling, inhoudende dat er twee uur per week contact tussen hen plaatsvindt onder begeleiding en op het kantoor van [hulpverlening] in [plaats 3] (of onder begeleiding van een soortgelijke organisatie op neutraal terrein in de buurt van [minderjarige] ), waarbij de regie over een eventuele wijziging in handen van de GI ligt, een en ander zoals overwogen onder rechtsoverweging 4.10.1;
5.2
verklaart deze omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.