In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling met betrekking tot een minderjarige, geboren in 2021. De man, die de minderjarige heeft erkend, verzoekt om gezamenlijk gezag met de vrouw, die het eenhoofdig gezag uitoefent. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om afwijzing. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders bestaat, wat het gezamenlijk gezag in gevaar zou kunnen brengen. De rechtbank wijst het verzoek van de man af, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders.
Daarnaast heeft de man verzocht om een omgangsregeling, maar ook dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de huidige omgangsregeling, die onder begeleiding plaatsvindt, in het belang van de minderjarige is. De rechtbank legt een minimum omgangsregeling vast van twee uur per week, waarbij de regie over eventuele wijzigingen in handen van de gecertificeerde instelling (GI) ligt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de regeling direct in werking kan treden, ongeacht een eventueel hoger beroep. De uitspraak is gedaan door mr. Dijkman, in aanwezigheid van griffier mr. De Haas.